Kosmos in Indo-Europees paganisme

Kosmos in Indo-Europees paganisme

Kosmische orde in Indo-Europees paganisme

Alle Indo-Europese volkeren leefden volgens het principe van de kosmische orde: van Ierland en Sscandinavië in het westen, tot Perzië, India en de grenzen van China in het oosten. In deze blog kijken we naar de Vedische religie, waaruit de oudste religieuze tekst ter wereld is ontstaan. Van daaruit leiden we de basisprincipes van de Indo-Europese religie af, en geven we voorbeelden hiervan uit andere Proto-Indo-Europese volkeren. 

Wat is de Proto-Indo-Europese cultuur?

Rond 3000 v.Chr. migreerden de culturen van de jamna-horizon vanuit de Pontisch-Kaspische steppe naar Europa. Zij waren sprekers van de Proto-Indo-Europese taal, de voorloper van de talen die vandaag de dag in een groot deel van Europa gesproken worden. Zij brachten de Indo-Europese culturen die zich ontwikkelden tot wat wij kennen als de Kelten, Germanen, Vikingen, Balto-Slaven, Grieken, Romeinen en Iberiers. 

Migratie naar het Oosten

Een deel van deze groep migreerde vervolgens vanuit Centraal Europa terug naar het oosten, richting het Oeralgebergte. Vanaf 2200 v.Chr. ontwikkelde zich in dit gebied de Sintashtacultuur. Deze regio wordt gezien als de geboortegrond van de Indo-Iraanse tak van de Indo-Europese taalfamilie, die zich tussen 2000-1600 v.Chr. splitste in de Indo-Arische en de Iraanse tak.

Indo-Ariërs

Het Indo-Arische volk sprak een vroege vorm van Sanskriet. Deze mensen migreerden vanaf 2000 v.Chr. in golven richting Centraal-Azië, Pakistan en Noordwest-India. Ze brachten hun religie mee, die zich vermengde met de religieuze gebruiken van de inwoners van de Indusvallei. In teksten in het Vedisch Sanskriet noemden deze mensen zichzelf Ariërs, vandaar dat wij ook deze naam zullen gebruiken ondanks de negatieve connotaties die in de 20ste en 21ste eeuw hieraan zijn verbonden.

De Rigveda

Eeuwenlang droegen de Indo-Ariërs hun verhalen, mythen en religieuze dogma’s mondeling aan elkaar over. Tussen 1500 en 1000 v.Chr. schreven ze deze voor het eerst op in een collectie van hymnen: de Rigveda. De Rigveda is één van de oudste Indo-Europese teksten die is overgebleven, en het oudste religieuze geschrift ter wereld.

Door deze vroege datum geeft de Rigveda een unieke inkijk in een oude Indo-Europese religie. En door de teksten en grondbeginselen van de vedische religie te vergelijken met latere mythen en religieuze uitingen van andere Indo-Europese volkeren, kunnen we een reconstructie maken van een aantal concepten uit de Proto-Indo-Europese religie.

De Vedische kosmos

Rta (*h₂r-tós)

In de Vedische religie verwijst Rta naar de kosmische orde, waarheid, of de regelmatige werking van het universum. Het is een principe dat de balans in de natuur en in morele kwesties bepaalt en is één van de hoekstenen van de Rigveda. De goden zijn verbonden met Rta, maar staan er niet boven.

Rta gaat ervan uit dat alle dingen in het universum continu in beweging zijn (gati), zowel fysieke dingen als hemellichamen of de oceaan, als niet-fysieke dingen, zoals morele vooruitgang. Alle elementen in de wereld werken harmonieus samen volgens de kosmische orde (samghatna), door de kracht van rta bestaan zowel de natuur als sociale structuren in balans en samenwerking. De loop van gebeurtenissen, zowel in natuur als in het leven, is voorbestemd door de onvermijdelijke wetten van oorzaak en gevolg (niyati).

Ṛta bestuurt dus zowel de fysieke wereld als de morele en sociale sferen, waarbij beweging, samenwerking, en noodlot worden gereguleerd door deze universele orde.

Twee concepten waar we zo dadelijk op terugkomen zijn onlosmakelijk met Rta verbonden: dharma en karma. Dharma zijn de regels of principes die de kosmische orde ondersteunen, terwijl Karma de acties van een individu zijn die invloed hebben op hoe die orde zich manifesteert.

Het woord Rta en het Avestaanse equivalent aṣ̌a zijn via het Proto-Indo-Iraanse *Hr̥tás (‘waarheid’) afgeleid van het Proto-Indo-Europese *h₂r-tós / *xartus (‘correct, verbonden, juist, waar’, vanaf de werkwoordstam *h₂er- ‘passen, regelen, ordenen’).

Dharma (*dʰér-mos)

Wezens vervullen hun ware aard wanneer ze het pad volgen dat is vastgelegd door de wetten van rta, de kosmische orde. Als ze deze wetten niet volgen, ontstaat er chaos en lijden.

Het is daarom essentieel om je daden af te stemmen op deze orde, wat dharma wordt genoemd, om je eigen welzijn te waarborgen. Dharma omvat de regels, principes of voorschriften die de rta ondersteunen. Wanneer iemand zich niet houdt aan deze kosmische wetten, ontstaat adharma, wat leidt tot verstoring van de natuurlijke balans en ellende en tegenspoed veroorzaakt.

Een aantal belangrijke dharmatische concepten zijn wederkerigheid, gastvrijheid, en het bestaan van klassen. Hier komen we later in deze tekst op terug.

Het woord dharma komt vanuit het Proto-Indo-Europese werkwoord *dʰer- (‘ondersteunen, vasthouden’).

Karma (*kʷer-)

Rta is de kosmische orde. Dharma zijn de regels of principes die deze orde ondersteunen. In de latere Vedische periode verschoof de nadruk van de goden als uitvoerders van Ṛta naar het individu, dat door zijn daden Ṛta moest ondersteunen. 

Hierdoor kwam er meer aandacht voor de ethische verantwoordelijkheid en schuld van de mens. Het begrip Karma speelt hierin een centrale rol. Karma betekent "actie" en verwijst naar de handelingen die iemand verricht, die in lijn kunnen zijn met dharma (de juiste weg) of er tegenin kunnen gaan. Deze handelingen hebben een oorzaak-gevolgrelatie met het geluk of lijden dat iemand in het leven ervaart.

Het woord karma is waarschijnlijk ontstaan uit het Proto-Indo-Europese werkwoord *kʷer- (‘doen, maken, bouwen’). Interessant is dat dit in de proto-Keltische taal is ontwikkeld in het woord *kʷaryos, wat ketel betekent. De ketel was een essentieel onderdeel van de Keltische spiritualiteit, denk aan de Gundestrupketel maar ook het motief van de ketel van wedergeboorte.

Brahman (*bʰerǵʰ-)

In de Rigveda was Brahman oorspronkelijk een concept dat verwees naar de spirituele kracht van rituelen, gebeden en mantra's. Het was de energie die vrijkwam door de juiste uitvoering van deze heilige handelingen, waarbij het woord, vooral in lofzangen en offers, als krachtbron diende.

Brahman stond in directe relatie tot Ṛta, de kosmische orde, omdat het uitvoeren van rituelen volgens de juiste regels (dharma) als essentieel werd gezien voor het behoud van Ṛta. Door de kracht van Brahman, via correcte rituelen, werd de harmonie in de kosmos ondersteund en bevestigd, waardoor de natuurlijke en morele orde intact bleef. Met andere woorden, Brahman versterkte en beschermde Ṛta door middel van rituele precisie.

In de latere Vedische periode kreeg Brahman een meer filosofische betekenis en werd het beschouwd als de ultieme, onzichtbare werkelijkheid die het gehele universum doordrong. Hier werd Brahman gezien als de fundamentele essentie van alles, de bron waaruit alle bestaan voortkomt. Dit bredere, metafysische concept van Brahman bleef echter nog steeds nauw verbonden met Ṛta, omdat Ṛta de manifestatie was van deze diepere, universele waarheid. 

Brahman werd de onderliggende kracht achter zowel de zichtbare kosmos als de wetten die deze orde (Ṛta) bestuurden. Het begrip Brahman evolueerde dus van rituele kracht naar de universele bron van alle werkelijkheid, maar bleef gekoppeld aan Ṛta als de manifestatie van kosmische en morele orde.

Het woord brahman komt van het Proto-Indo-Europese werkwoord *bʰerǵʰ- (‘hoog worden, oprijzen, verheffen) plus de uitgang *-mn̥, een zelfstandig naamwoord met een betekenis als ‘groei, expansie, creatie, ontwikkeling’ maakte.

Atman (*h₁eh₁tmṓ)

In de vroegere vedische periode was de atman de levensadem of de innerlijke essentie van een individu. Het is datgene wat de mens levend maakte, en een manifestatie van de universele levenskracht. Het is een individuele uitdrukking van de universele orde van de rta.

In de latere Vedische periode, vooral in de Upanishads, ontwikkelt Ātman zich tot een veel dieper filosofisch begrip. Hier wordt Ātman niet alleen de individuele ziel, maar ook gezien als identiek aan Brahman, de ultieme werkelijkheid. In deze periode wordt het leven en de kosmos begrepen als een expressie van de fundamentele eenheid tussen Ātman en Brahman, waarbij Ṛta nog steeds de kosmische orde vertegenwoordigt die door deze eenheid wordt gehandhaafd. 

Het naleven van Ṛta door Dharma en het begrijpen van de eigen Ātman als een deel van Brahman is essentieel voor spirituele verlichting.

Het woord atman is afgeleid van het Proto-Indo-Europese woord *h₁eh₁tmṓ (‘blazen’), net als het Oudgriekse ἀτμός (‘rook’), het Nederlandse adem en het Welshe awel (‘wind’).

Kosmische orde in andere Indo-Europese culturen

De Vedische religie heeft een aantal duidelijke concepten over de kosmische orde ontwikkeld. Ook in andere Indo-Europese culturen was deze kosmische orde aanwezig. Twee volkeren hebben hun visie op de kosmische orde duidelijk opgeschreven: de Perzen en de Grieken.

Het Perzische Asha

Hierboven lazen we al dat de Indo-Iraanse tak van de proto-Indo-Europese taal zich opsplitste in een Indo-Arische en een Iraanse tak. De sprekers van de Proto-Iraanse taal vestigden zich op het Iraans plateau, het huidige Iran, Afghanistan en Pakistan. Tegen het einde van het 2e millennium v.Chr. en het begin van het 1ste millennium v.Chr. ontstonden er verschillende Iraanse volkeren, zoals de Meden en de Perzen.

Ook de Perzen leverden hun religieuze dogma’s mondeling over, zelfs in zo’n mate dat de belangrijkste bron over de Oude Perzische religie, de Avesta, pas in de 6de eeuw n.Chr. werd opgeschreven. De Avesta is een geschrift van de zoroastrische religie. Desondanks heeft het veel elementen van het oude Perzische paganisme bewaard.

In de oude Perzische religie speelde het idee van een universele orde ook een belangrijke rol, waarbij de goddelijke machten de natuurlijke en morele orde handhaafden. Asha was hierbij een uitdrukking van de juiste manier van leven en de correcte uitvoering van rituelen en morele handelingen. 

Deze vroege ideeën werden verder ontwikkeld in het Zoroastrisme, waar Ahura Mazda, de oppergod, de belichaming van Asha werd. Zijn strijd tegen Angra Mainyu (de kwaadaardige geest, die chaos en leugens vertegenwoordigt) werd een fundamenteel thema van de religie, waarbij de volgelingen van Ahura Mazda werden opgeroepen om zich te verbinden met Asha om de orde in de kosmos en in hun leven te handhaven.

De Griekse logos

De vroege Griekse ideeën over orde speelden een centrale rol in het ontstaan van hun filosofische en wetenschappelijke wereldbeeld. Het woord kosmos zelf betekent letterlijk "orde" of "geordende wereld," en het stond in contrast met chaos, wat verwijst naar wanorde of de oorspronkelijke oertoestand zonder structuur.

Thales van Milete (624-546 v.Chr.) probeerde natuurverschijnselen te verklaren zonder terug te vallen op mythologische verklaringen. Hij introduceerde het idee dat er een basisprincipe (archê) is dat de onderliggende substantie vormt van alles in het universum. Voor hem was dit water, dat hij zag als de bron van alle leven en orde in de natuur.

Een leerling van Thales, Anaximander, stelde dat er een onbegrensd en onbepaald principe was, wat de bron was van alles: het apeiron. Hij geloofde dat het universum zich ontwikkelde vanuit het apeiron en dat de kosmos een geordende structuur had, geregeerd door natuurlijke wetten die ervoor zorgen dat de elementen in balans blijven.

Heraclitus (535-475 v.Chr.) introduceerde het concept van logos (‘woord’) als de universele wet of het rationele principe dat de voortdurende verandering en de eenheid van tegenstellingen in het universum beheerst. Logos was de schakel tussen de rationele taal en de rationele structuur van de wereld.  Voor hem was de wereld voortdurend in beweging (panta rhei), maar toch geregeerd door een onderliggende orde, de logos, die alles in balans houdt.

Deze theorie werd door de stoïcijnen uitgewerkt. Zij zagen de logos als de goddelijke rede die de wereld bestuurt, en het was het doel van de mens om in overeenstemming met deze rede te leven. Door rationeel en moreel te handelen, handhaafde men de orde van de kosmos. 

De logos is vergelijkbaar met Ṛta omdat het zowel de fysieke als de morele orde betreft: alles, van natuurlijke fenomenen tot menselijke acties, moet in harmonie met de logos gebeuren. Voor Heraclitus was de logos verantwoordelijk voor de eenheid van tegenstellingen in de wereld. De wereld is vol conflict en verandering, maar deze beweging vindt plaats binnen een geordend geheel dat door de logos wordt beheerst.

In het Vedische denken heeft Ṛta een sterk religieus karakter, terwijl in de Griekse filosofie de logos wordt gezien als een rationeel en vaak pantheïstisch principe (het goddelijke is overal aanwezig in de natuur en vormt de essentie voor alles wat bestaat).

De eedgebonden samenleving

Woorden hadden voor de Proto-Indo-Europeanen een belangrijke betekenis en hoge waarde.

Dit zien we al bij de Rigveda: de hymne en het offer aan de goden waren even belangrijk om de goden gunstig te stemmen. De woorden van dichters schiepen de waarheid. Op feestdagen probeerde iedereen tegelijk de aandacht van de goden te krijgen, en daarom werden dichters zeer goed betaald. Deze waardering voor dichters en verhalenvertellers zien we ook terug in de Oudierse samenleving, waar de dichter (fili) zelfs buiten zijn stam de status van edelman had.

Het woord was echter niet alleen belangrijk in religieuze of mythische context. Mondelinge afspraken waren de hoeksteen van de samenleving. Deze afspraken werden meestal bezegeld door het zweren van een eed. Daarom wordt ook wel gezegd dat de Indo-Europese samenleving eedgebonden was.

Als je deze afspraken schond, verstoorde dit de kosmische orde en zou je worden gestraft.

Wederkerigheid en gastvrijheid (*ghós-ti-)

De hymnen van de rigveda geven een duidelijk beeld: op het moment dat een persoon een god op een correcte manier aanroept, en op een correcte manier offert (denk aan de brahman), krijgt hij wat van deze god terug. Zo ontstaat er een cirkel van geven, krijgen en weer geven. 

Dit concept van wederkerigheid was in veel Indo-Europese culturen erg belangrijk, niet alleen in relatie tot de goden, maar ook in relatie tot andere mensen. Het Latijnse concept Do ut des (“ik geef, opdat jij geeft”) is hier een goed voorbeeld van.

Het recht op gastvrijheid is ook op deze wederkerigheid gebaseerd en was bij alle Indo-Europese volkeren belangrijk. De Vediërs kenden atithi, de Grieken xenia, de oude Ieren schreven er wetten over en ook de Scandinavische sagen staan bol van voorbeelden over (het weigeren van) gastvrijheid.

Deze regels zijn waarschijnlijk ontstaan in de tijd dat de mensen van de jamna-horizon vanaf 3.000 v.Chr. vanuit de steppen Europa binnentrokken. Dit gebeurde in kleinere groepen en vaak trokken deze groepen door regio’s waar verwante stammen zich al gevestigd hadden. Deze verwanten waren verplicht de reizigers als gast te ontvangen, met de wetenschap dat zij ook bij hun welkom zouden zijn, wanneer zij weer migreerden.

Dit principe wordt ook wel aangeduid als het *ghósti-principe. Het Proto-Indo-Europese woord *ghós-ti- betekende waarschijnlijk oorspronkelijk zowel “gast” als “gastheer”, wat de wederkerigheid van deze relatie benadrukte. Gasten en gastheren hadden een wederzijdse relatie die gebaseerd was op afspraken en cadeaus. Het geven en ontvangen van gunsten ging samen met rituelen die de gast verplichtten om in de toekomst altijd gastvrij te zijn tegenover zijn gastheer.

Deze verplichting kon zelfs van generatie op generatie worden doorgegeven. Bijvoorbeeld, in de verhalen van Homeros stopten de krijgers Glaukos en Diomedes met vechten en wisselden ze geschenken uit toen ze ontdekten dat hun grootvaders ooit een gast-gastheer relatie hadden gehad. 

Schendingen van deze verplichtingen werden gezien als immoreel, onwettig en onheilig. In de Ierse wet werd het weigeren van gastvrijheid zelfs als een misdaad beschouwd die gelijk stond aan moord. Het doden van een gast werd eveneens met grote afschuw bekeken, net als het misbruiken van gastvrijheid.

Wederkerigheid en gastvrijheid waren dus belangrijke regels die de kosmische orde ondersteunden.

Klassen en de patroon-cliëntrelatie

De Franse wetenschapper Georges Dumézil deelde de samenleving in in drie klassen: de geestelijke klasse (priesters en koningen), de krijgersklasse en de boerenklasse. Zijn theorie heeft veel invloed gehad, maar is ook vaag omlijnd en breed. Desondanks kunnen we deze klassen wel terugvinden in veel Indo-Europese samenlevingen.

Mensen uit een lagere klasse konden een patroon-cliëntrelatie aangaan met mensen uit een hogere klasse. De patroon bood de cliënt bescherming en economische steun, terwijl de cliënt in ruil daarvoor loyaliteit, diensten en soms politieke steun gaf. Deze relatie was gebaseerd op vertrouwen en persoonlijke verplichtingen, en was essentieel voor sociale stabiliteit en netwerken. In ruil voor bescherming en hulp konden cliënten bijvoorbeeld werken voor de patroon, hem volgen in de strijd, of hem ondersteunen bij politieke ambities.

Een goed voorbeeld hiervan is de Romeinse patronus-cliens relatie, die zeker al voor 400 v.Chr. bestond. De clientes waren een soort lijfeigenen van de patronus. Zij kregen ondersteuning in de vorm van geld of voedsel, en rechtsbijstand, in ruil begeleidden ze de patronus bij belangrijke openbare zaken en ondersteunden ze hem.

Ook in de Oudierse wetten zijn deregelijke regelingen vastgelegd. Iemand moest minimaal vijf vrije en vijf onvrije cliënten hebben om de status heer (flaith) te krijgen. De flaith gaf zijn cliënten vee, of een stuk land, in ruil voor rente, gastvrijheid en andere diensten. Doordat de cliënt niet al zijn opbrengsten moest afstaan aan zijn heer, had hij de mogelijkheid in status te groeien en zelf op den duur cliënten aan te nemen.

Ook in deze patroon-cliëntrelatie kwam het belang van wederkerigheid als ondersteuning van de kosmische orde naar voren.

Verdere voorbeelden van kosmische orde

Naast religieuze dogma’s, filosofische verhandelingen en wettelijke afspraken was ook mythologie doordrenkt van het concept van kosmische orde, en wat er gebeurt als iemand deze niet naleefde. Het kost wat meer moeite om deze concepten uit mythologie af te leiden, maar hieronder volgen een aantal voorbeelden.

De schikgodinnen - moirai & nornen

Schikgodinnen speelden een belangrijke rol in zowel de Griekse mythologie (de moirai) als de Scandinavische (de nornen). 

De moirai bestonden uit Clotho (‘spinster’), die de levensdraad van een persoon spon, Lachesis (‘toebedeler’), die de draad mat, en Atropos (‘onvermijdelijk’), die de draad afknipte. Het idee van moira ging over wat iemand eerlijk toekomt in het leven, zoals geluk, succes of middelen. Als iemand meer kreeg dan waar hij of zij recht op had, werd dat gezien als een verstoring van de natuurlijke orde. Hoewel het mogelijk was om meer te krijgen dan je eerlijke deel, zou dat leiden tot zware straf of negatieve gevolgen, omdat het tegen de balans en regels van het leven inging. Dit is dus een vorm van adharma.

De nornen bestonden uit Urðr (‘hetgeen wat is gebeurd’, het Oudengelse Wyrd), Verðandi (‘hetgeen wat gebeurt’) en Skuld (‘hetgeen wat moet zijn’). Hierdoor wordt ook wel gedacht dat ze verwijzen naar verleden, heden en toekomst, maar dat is niet zeker. Ze spinnen de draden van het leven bij de bron van de wereldboom Yggdrasil.

Een vers uit de poëtische Edda beschrijft hoe de nornen “met kracht de web van het lot weefden”. Dit kan impliceren dat de nornen niet alleen het lot van individuen, maar ook gebeurtenissen die de gemeenschap beïnvloeden, zoals het lot van een stad weven. Mogelijk is dit de basis van het latere neopaganistische Web of Wyrd.

Het concept van de schikgodinnen hangt samen met niyati, het concept van de rta dat de loop van gebeurtenissen is voorbestemd en vastgelegd. Daarnaast toont het hoe het individu (de atman) zich verhoudt ten opzichte van het al (de brahman).

Hamingja & daimon

Alle mensen moesten de kosmische orde nastreven. Zowel de Griekse als de Noorse kosmologie kende een ‘beschermgeest’ die individuen begeleidden in het nastreven van rta: de daimon (Grieks) of de fylgja / hamingja (Noors).

De oude Grieken dachten dat iedereen een eigen daimon had. De daimon was een soort tussenpersoon tussen de goden en een persoon, en had invloed op iemands lot, keuzes en morele ontwikkeling. In de filosofie van Plato en Socrates wordt de daimon gezien als een innerlijke stem of morele gids die helpt bij het nemen van beslissingen. De daimon is niet per se goed of kwaad, maar kan zowel positieve als negatieve invloed uitoefenen, afhankelijk van het handelen van de persoon.

Hamingja verwijst naar een vorm van persoonlijke gelukskracht of spirituele energie die voorspoed en succes beïnvloedt, en die ook overdraagbaar is binnen families. Omdat de hamingja kon worden geërfd van je familieleden, was deze ook afhankelijk van de daden van je voorouders.

Fylgja is een persoonlijke beschermgeest of begeleider die vaak in dierlijke of vrouwelijke vorm verschijnt en het lot van een individu weerspiegelt; het kan iemands lot of naderend gevaar symboliseren. Beide concepten zijn nauw verbonden met iemands welzijn en lot, waarbij de hamingja meer gericht is op succes en bescherming, terwijl de fylgja als een manifestatie van de ziel of het lot wordt gezien. In beide gevallen speelt spirituele begeleiding en bescherming een belangrijke rol in het leven van een persoon.

Zo hielpen de daimon, fylgja en hamingja het individu om een beter mens te zijn.

Daidalos & Ikaros

De mythe van Daidalos en Ikaros was wijd bekend in de klassieke wereld en werd onder andere verteld door (Pseudo-)Apollodorus en Ovidius. 

Daidalos was een briljante ambachtsman uit Athene. Toen zijn neef Perdix hem overtrof door de zaag en een passer uit te vinden, werd Daidalos jaloers en duwde hem over de rand van de Akropolis. Pallas Athena veranderde de jongen in een patrijs om hem te redden. Door deze poging tot moord moest Daidalos uit Athene vertrekken, en hij vestigde zich in Kreta, waar koning Minos heerste.

Minos tartte Poseidon, de god van de zee, door in plaats van een witte stier een grijze stier te offeren. Als straf maakte de goden Minos’ vrouw waanzinnig en wilde ze seks hebben met deze offerstier. Daidalos maakte een houten vervanger. Uit deze uitspatting werd de Minotaurus geboren, waarvoor Daidalos een labyrint bouwde.

Minos zette Daidalos gevangen, omdat hij het geheim van het labyrint kende. Maar de slimme uitvinder maakte twee sets vleugels, één voor hemzelf en één voor zijn zoon Ikaros, om te ontsnappen. Hij drukte de jongen op het hart niet te laag te vliegen, zodat de vleugels niet nat zouden worden, en niet te hoog te vliegen. Ikaros negeerde zijn waarschuwingen en steeg te hoog, waardoor de zon de was die de veren bijeen hield smolt en hij neerstortte.

Dit verhaal illustreert hoe het verstoren van de kosmische orde (rta) altijd gevolgen zal hebben en dat deze gevolgen niet altijd meteen duidelijk zullen zijn.

Godinnenjurken

De kosmische orde staat voor structuur en schoonheid, en onze godinnenjurken brengen diezelfde harmonie naar jouw garderobe. In de Indo-Europese rituelen speelden vrouwen een cruciale rol als de schakel tussen stervelingen en goden. Voor deze heilige momenten kleedden onze voorouders zich op hun best, een eerbetoon aan hun belangrijke taak. De jurken die in deze blog worden getoond, zijn ontworpen om jouw eigen schoonheid te benadrukken en stralen kracht en elegantie uit. Ze zijn perfect voor zowel rituele gelegenheden als voor alledaags gebruik, zodat je altijd in verbinding staat met jouw innerlijke godin. Klik hier voor de collectie

 

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Judith
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden