Indo-Europese goden, cultuur & samenleving

Indo-Europese goden, cultuur & samenleving

Wanneer je meer wilt weten over bijvoorbeeld de Germaanse of Keltische cultuur dan loop je al snel tegen het gebrek aan geschreven bronnen aan. En de geschreven bronnen die er zijn worden dan ook nog eens door de vijand geschreven. Maar er zijn meer dan geschreven bronnen en archeologie alleen. Taalkunde kan inzicht geven over de samenleving, mythologie en religie van deze in mist gehulde volkeren. 

Er zijn parallellen te trekken tussen de Romeinse, Griekse, Slavische, Germaanse, Viking  en Keltische culturen.  Hoe? Dat komt omdat ze allemaal afstammen van één overkoepelende cultuur, namelijk het Indo-Europees. Het is belangrijk dat bij vergelijkend onderzoek niet te snel een conclusie wordt getrokken, anders krijg je vreemde resultaten zoals bijvoorbeeld: ‘’de polynesische cultuur hield van vissen en de Vikingen op IJsland ook dus dat schept een band’’. 

 

Wat is Indo-Europees?

Het Indo-Europees is een taalfamilie die wordt beschouwd als de oorsprong van een groot aantal talen die tegenwoordig in Europa, Azië en delen van het Midden-Oosten worden gesproken. Het is vernoemd naar de geografische regio waarin de vroegste bekende Indo-Europese talen werden gesproken, namelijk het gebied tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, dat bekend staat als de Indo-Europese thuislanden. De Indo-Europese taalfamilie omvat talen zoals het Sanskriet, Latijn, Grieks, Keltisch, Germaans, Slavisch, Perzisch, Hindi en vele andere. Deze talen hebben verschillende gemeenschappelijke kenmerken die wijzen op een gemeenschappelijke oorsprong, waaronder gelijkenissen in grammaticale structuren, woordenschat en fonetische regels. Hoewel er geen geschreven bewijs is van het gesproken Indo-Europees, hebben taalkundigen gereconstrueerde prototaalvormen ontwikkeld op basis van vergelijkende taalstudies. Het bestuderen van het Indo-Europees en zijn afstammelingen helpt ons niet alleen de taalkundige geschiedenis beter te begrijpen, maar ook de verspreiding en migratie van de vroege Indo-Europese volkeren en hun invloed op de culturen en talen van de wereld. Het helpt ons ook om lege gaten op te vullen bij prehistorische culturen zoals de Germaanse en de Keltische. 

 

Welke volkeren maken deel uit van de Indo-Europese taalfamilie

De lijst met volkeren die deel uitmaken van de Indo-Europese taalfamilie is lang. Hierbij beperken we onszelf tot enkele highlights met het oog op onze andere blogposts waarbij we uitsluitend Europese historische onderwerpen belichten. 

Indo-Ariërs 

Onder andere de oude Indiërs, die zich in het Indiase subcontinent vestigden en de basis legden voor de Indiase beschaving en de Sanskriettaal.

Iraanse volkeren 

Dit omvat onder andere de oude Perzen, die zich in het Perzische rijk vestigden en de basis legden voor de Perzische cultuur en de oude Iraanse talen zoals Oud-Perzisch en Avestisch.

Italische volkeren

Dit omvat onder andere de Romeinen, die de basis legden voor het Romeinse Rijk en de Latijnse taal, waaruit het Italiaans, Spaans, Frans, Portugees en andere Romaanse talen zijn voortgekomen.

Keltische volkeren

Dit omvat onder andere de oude Kelten, die een aanzienlijk deel van West-Europa bewoonden en de basis legden voor de Keltische cultuur en talen zoals het Oud-Iers, Welsh, Schots-Gaelisch en Bretons.

Germaanse volkeren

Dit omvat onder andere de Germanen, waaronder de Oude Germanen, Vikingen en de stammen die later de basis vormden voor de moderne Duitse, Engelse, Nederlandse en Scandinavische talen.

Slavische volkeren

Dit omvat onder andere de Slaven, die zich over Oost-Europa verspreidden en de basis legden voor de Slavische talen, waaronder het Russisch, Pools, Tsjechisch, Bulgaars en Servisch.

Hellenen

De oude Grieken, die een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling van de Europese cultuur en de basis legden voor de Griekse taal.

Migratie van de Indo-Europese volkeren

De migratie van de Proto-Indo-Europese volkeren en de latere Indo-Europese volkeren is een onderwerp dat wordt bestudeerd binnen de taalkunde, archeologie, genetica en andere disciplines. Hoewel er nog veel debat en discussie is, hebben wetenschappers verschillende theorieën en inzichten verworven op basis van verschillende soorten bewijsmateriaal.

Volgens de Kurgan-hypothese, die een van de meest geaccepteerde modellen is, wordt aangenomen dat de vroege sprekers van het Proto-Indo-Europees afkomstig waren uit de steppegebieden ten noorden van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Rond het 4e en 3e millennium v.Chr. migreerden ze waarschijnlijk westwaarts en oostwaarts, waarbij ze nieuwe gebieden koloniseerden en in contact kwamen met inheemse volkeren.

De migratie van de Indo-Europese volkeren heeft geleid tot de verspreiding van hun talen en culturen over een groot deel van Europa, Centraal-Azië en delen van het Midden-Oosten. De Indo-Europese invasie van het Indiase subcontinent resulteerde bijvoorbeeld in de opkomst van het Vedische Sanskriet en de ontwikkeling van de Vedische cultuur.

Archeologische bewijzen, zoals de verspreiding van bepaalde materiële culturele artefacten, kunnen helpen bij het traceren van de migratieroutes van de Indo-Europese volkeren. Genetische studies hebben ook bijgedragen aan ons begrip van de migratiepatronen door het analyseren van DNA van moderne populaties en het identificeren van genetische overeenkomsten tussen verschillende Indo-Europese groepen.

Europese volkeren met een niet-Indo-Europese afkomst

Vrijwel alle traditionele volkeren en talen die we nu kennen in Europa hebben een Indo-Europese basis. Maar er zijn zeer interessante uitzonderingen.

 

Basken

De Basken zijn een etnische groep die hoofdzakelijk in het Baskenland, een regio gelegen in het noordoosten van Spanje en het zuidwesten van Frankrijk, wonen. De Baskische taal, ook bekend als Euskara, is een geïsoleerde taal zonder aantoonbare verwantschap met andere taalgroepen. 

Hongaren

De Hongaren, ook bekend als Magyaren, zijn de etnische meerderheid in Hongarije. De Hongaarse taal, ook wel het Hongaars genoemd, behoort tot de Oeraalse taalfamilie, die geen verwantschap heeft met de Indo-Europese talen.

Fins

De Finnen zijn het grootste niet-Indo-Europese volk in Scandinavië. Ze wonen hoofdzakelijk in Finland en spreken het Fins, dat ook behoort tot de Oeraalse taalfamilie.

Samen

De Samen, ook bekend als Sami of ‘Lappen’, zijn de inheemse bevolking van Sápmi, een regio die zich uitstrekt over delen van Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland. De Samische talen behoren tot de Samische taalfamilie, die ook deel uitmaakt van de Oeraalse taalfamilie.

 

Maltees

Maltees is de officiële taal van Malta. Het is een Afro-Aziatische taal die behoort tot de Semitische tak van die taalfamilie.

 

Proto-Indo-Europees & Indo-Europees

Het proto-Indo-Europees was de vooroudertaal voor het Indo-Europees, het ontstond naar schatting ​​rond het 4e tot 3e millennium voor Christus. Dit is echter slechts een schatting, aangezien er geen geschreven verslagen zijn van het Proto-Indo-Europees en het alleen gereconstrueerd kan worden op basis van vergelijkende taalkundige analyse van de dochtertalen. Het Indo-Europees ontstond naar verwachting rond het 2de millennium voor Christus. 

Samenleving

De Indo-Europese cultuur is een hypothetische cultuur die wordt gereconstrueerd op basis van vergelijkende taalkundige analyse van de Indo-Europese talen en de overeenkomsten daartussen. Hoewel er geen directe historische verslagen of archeologisch bewijs zijn van de Indo-Europese cultuur zelf, zijn er enkele culturele en sociale eigenschappen die worden afgeleid uit de taalkundige reconstructies en vergelijkingen. Hier zijn enkele kenmerken die worden geassocieerd met de Indo-Europese cultuur:

De vroegst gedocumenteerde Indo-Europese talen zijn onder andere het Hettitisch, dat werd gesproken in het oude Hettitische rijk in Anatolië (hedendaags Turkije), en het Sanskriet, dat werd gebruikt in het oude India.

Taal

Een van de meest opvallende kenmerken van de Indo-Europese cultuur is de gemeenschappelijke taalfamilie die zich uitstrekt over een groot geografisch gebied. De Indo-Europese talen vertonen vergelijkbare grammaticale structuren, woordenschat en fonetische kenmerken, wat wijst op een gemeenschappelijke oorsprong.

Sociale structuur

De Indo-Europese cultuur wordt verondersteld een hiërarchische sociale structuur te hebben gehad, waarbij sociale status gebaseerd was op factoren zoals afkomst, rijkdom en militaire vaardigheden. Er wordt gedacht dat er een duidelijk onderscheid was tussen sociale klassen, met een aristocratische elite en een bredere boerengemeenschap. Sommige theorieen onderschrijven de verdeling tussen de vechtende (regerende) religieuze en werkende (landbouw) klassen. Deze werd tot laat in Middeleeuws Europa gehanteerd. 

Religie

De Indo-Europese cultuur wordt verondersteld een polytheïstische religie te hebben gehad, waarin verschillende goden werden vereerd. Er zijn gemeenschappelijke elementen in de mythologie en religieuze overtuigingen van de Indo-Europese volkeren, zoals de aanbidding van de hemelgod en de zon, evenals de nadruk op rituelen en offers.

Agrarische samenleving

De Indo-Europese cultuur wordt vaak geassocieerd met een agrarische levensstijl, waarbij landbouw de belangrijkste economische activiteit was. Graanverbouwing, veeteelt en landbouwgemeenschappen waren waarschijnlijk belangrijke aspecten van het dagelijks leven.

Mobiliteit en migratie

Een ander kenmerk van de Indo-Europese cultuur is de veronderstelde mobiliteit en migratie van de sprekers van Indo-Europese talen. Er wordt aangenomen dat ze zich over grote delen van Europa, Azië en delen van het Midden-Oosten hebben verspreid, waarbij ze hun talen en culturele tradities verspreidden.

Status van vrouwen

Over het algemeen lijken mannen een dominante rol te hebben gespeeld in de Indo-Europese samenleving, waarbij macht en autoriteit vaak in handen waren van mannelijke leiders en aristocraten. 

Taalkundige reconstructies wijzen op een taalkundig onderscheid tussen de mannelijke en vrouwelijke vormen van woorden en grammaticale constructies in de Indo-Europese talen. Dit kan wijzen op enige vorm van genderonderscheid en een benadering van de rol van vrouwen in de samenleving.

Mythologische verhalen en religieuze overtuigingen van Indo-Europese volkeren geven ook aan dat er vrouwelijke goden en godinnen waren die vereerd werden, zoals de godin van vruchtbaarheid, landbouw en het huwelijk. Dit suggereert dat vrouwen mogelijk een belangrijke rol speelden in vruchtbaarheidsrituelen en religieuze praktijken.

Archeologische vondsten kunnen ook inzicht geven in de positie van vrouwen in de Indo-Europese samenleving. Graven en grafvondsten tonen soms aan dat vrouwen bepaalde statussymbolen, sieraden en persoonlijke bezittingen bezaten, wat kan wijzen op sociale en economische posities.

Indo-Europese Goden, religie & mythologie

Toen de Romeinen naburige volkeren veroverden, zagen ze hun goden vaak als een andere variant van de Romeinse goden. Ook de Germanen zagen de Romeinse goden mogelijk als een andere variant van de Germaanse goden waardoor ze Romeinse godenbeeldjes ook gebruikte in Germanië. Het bijzondere is dat ze daar deels gelijk in hadden. De meeste religies van Indo-Europese volkeren vertonen gelijkenissen. 

Er bestond altijd een tegenstelling tussen de onsterfelijke goden die in de hemel boven leefden en de sterfelijke mensen die op aarde beneden woonden. De aarde werd gezien als een uitgestrekt, plat en rond continent omringd door water, oftewel de oceaan. Hoewel de sterren soms geassocieerd kunnen worden met mythische figuren of verhalen, hadden ze geen specifieke kosmische betekenis. Volgens Martin L. West is het idee van de wereldboom waarschijnlijk later geïntroduceerd vanuit Noord-Aziatische kosmologieën. De Griekse mythe zou mogelijk beïnvloed zijn door het Nabije Oosten, terwijl de ideeën van een centrale zuil in de Indische en Germaanse tradities waarschijnlijk afkomstig zijn van sjamanistische kosmologieën van de Finnen en neolithische volkeren in Midden- en Noord-Azië. Ook het concept van het kosmische ei, dat de oertoestand symboliseert waaruit het universum voortkomt. Komt in veel Indo-Europese scheppingsmythen voor. Eén theorie reconstrueert een scheppingsmythe waarbij de tweelingbroers Manu- (Man) en Yemo- (Tweeling) betrokken zijn als de voorlopers van de wereld en de mensheid, en een held genaamd Trito (Derde) die ervoor zorgde dat de continuïteit van het oorspronkelijke offer. De oertoestand die mogelijk aan het scheppingsproces voorafging was een tijd van leegte. De Vedische, Noorse en, in ieder geval gedeeltelijk, de Griekse tradities getuigen van een tijdperk waarin de kosmologische elementen afwezig waren. Er was geen lucht, noch hemel. Er was geen zand, noch zee, noch golven etc.

In de scheppingsmythe reizen de eerste mens, Manu, en zijn reusachtige tweelingbroer, Yemo, door het universum, vergezeld door de oerkoe. Manu offert zichzelf op om de wereld te creëren. Met de hulp van hemelse goden, zoals de hemelvader, de stormgod en de tweeling, en met de betrokkenheid van zowel natuurlijke elementen als de menselijke fysieke resten, wordt Manu de eerste priester, die het offer initieert als de oorspronkelijke voorwaarde voor de kosmische orde. Zijn overleden broer, Yemo, wordt de eerste koning, terwijl sociale klassen ontstaan uit verschillende delen van zijn lichaam (het priesterschap uit zijn hoofd, de krijgersklasse uit zijn borst en armen, en de gewone mensen uit zijn geslachtsorganen en benen). Hoewel er verschillen zijn tussen de Europese en Indo-Iraanse versies, is de oerkoe hoogstwaarschijnlijk geofferd in de oorspronkelijke mythe, waarbij andere dieren en gewassen werden geboren. Dit komt omdat de pastorale levensstijl van de Proto-Indo-Iraanse sprekers dichter bij die van de Proto-Indo-Europese sprekers lag.

Manu en Yemo lijken de hoofdrolspelers te zijn van een mythe van de soevereine functie, die het model vormt voor latere priesters en koningen. Terwijl de legende van Trito moet worden geïnterpreteerd als een mythe van de krijgersfunctie, die het model voor alle latere strijders was. Het verhaal van Trito diende als model voor latere epische mythen over het overvallen van vee en hoogstwaarschijnlijk als een morele rechtvaardiging voor de praktijk van overvallen onder Indo-Europese volkeren. In de oorspronkelijke legende neemt Trito alleen terug wat rechtmatig toebehoort aan zijn volk, degenen die op de juiste manier offeren aan de goden. Dit vormt de bron van de mythe rond veeroof dat zowel in de Germaanse als in de Keltische, bijvoorbeeld in het Oud Ierse verhaal Táin Bó Cúailnge bestond. Dit was waarschijnlijk ook de basis van het concept van een groep krijgers zoals de Ierse Fian of de Noorse Berserker. 

Sommige onderzoekers gesuggereerd dat het oorspronkelijke wezen genaamd Yemo eigenlijk werd afgebeeld als een tweevoudige hermafrodiet in plaats van als een tweelingbroer van Manu. Deze wezens werden gezien als complementair aan elkaar, verstrengeld in een nauwe relatie. De Germaanse namen Ymir en Tuisto werden geïnterpreteerd als tweelingen, biseksueel of hermafrodiet. Sommige mythen noemen ook een zuster van de Vedische Yama, die ook als tweeling wordt beschouwd en waar incest mee wordt geassocieerd. Volgens deze interpretatie kan het oorspronkelijke wezen zichzelf hebben opgeofferd of in tweeën zijn gedeeld, met een mannelijke helft en een vrouwelijke helft, wat een prototype is van de scheiding van de geslachten.

Woorden die afgeleid zijn van de Proto-Indo-Europese Eerste Priester Manu, wat "Man" of "voorouder van de mensheid" betekent, omvatten de Indiase Manu, de legendarische eerste man in het hindoeïsme, en Manāvī, zijn geofferde vrouw. Daarnaast hebben we de Germaanse Mannus, de mythische voorouder van de West-Germaanse stammen, en de Perzische Manūščihr, een zoroastrische hogepriester uit de 9e eeuw na Christus. Van de naam van de geofferde Eerste Koning Yemo, wat "Tweeling" betekent, zijn afgeleid de Indiase Yama, de god van de dood en onderwereld, de Avestaanse Yima, koning van het gouden tijdperk en bewaker van de hel, de Noorse Ymir, de voorvader van de reuzen en hoogstwaarschijnlijk Remus, die gedood wordt in de Romeinse stichtingsmythe door zijn tweelingbroer Romulus. Tot slot hebben we de Vedische Trita, de Avestaanse Thrita en de Noorse þriði, die allemaal voortkomen uit de Eerste Strijder Trito, wat "Derde" betekent.

Veel overtuigingen binnen de Indo-Europese tradities leggen de oorsprong van natuurlijke elementen uit als het gevolg van de oorspronkelijke scheiding van Yemo: zijn vlees wordt vaak geassocieerd met de aarde, zijn haar met gras, zijn botten met steen, zijn bloed met water, zijn ogen met de zon, zijn geest met de maan, zijn brein met de wolken, zijn adem met de wind en zijn hoofd met de hemel. Het gebruik van het offeren van dieren, waarbij de delen volgens vastgestelde sociale patronen worden verspreid, zoals te zien in het oude Rome en India, wordt gezien als een manier om het evenwicht te herstellen in de kosmos, dat wordt geregeerd door het oorspronkelijke offer.

Het verhaal van Manu en Yemo heeft een aanzienlijke invloed gehad in heel Eurazië na de migraties van de Indo-Europeanen. Verschillende culturen hebben variaties van deze mythe, waarbij Griekse, Oud-Russische (zoals het gedicht over de Duivenkoning) en Joodse versies afhankelijk zijn van de Iraanse tradities. Er is zelfs een Chinese versie van de mythe die geïntroduceerd is vanuit het oude India. De Armeense versie van de mythe van de Eerste Strijder Trito is ook gebaseerd op de Iraanse tradities, terwijl de Romeinse interpretaties beïnvloed zijn door eerdere Griekse versies.

Het dodenrijk

Het rijk van de dood werd vaak afgebeeld als een donkere onderwereld waaruit geen terugkeer mogelijk was. Veel Indo-Europese mythen vertellen over een reis over een rivier, begeleid door een oude man, om de Andere Wereld te bereiken. De Griekse traditie van de doden die door Charon over de rivier de Styx worden vervoerd, weerspiegelt waarschijnlijk dit geloof, en het idee van het oversteken van een rivier om de onderwereld te bereiken, is ook aanwezig in de Keltische mythologieën. In verschillende Vedische teksten wordt verwezen naar het oversteken van een rivier, zoals de Vaitarna, om het land van de doden te bereiken. Het Latijnse woord "tarentum" (graf) betekende oorspronkelijk "kruispunt". In de Noorse mythologie moet Hermóðr een brug oversteken over de rivier de Giöll om Hel te bereiken, terwijl in Letse volksliederen de doden een moeras moeten oversteken in plaats van een rivier. Het gebruik van munten op de lichamen van de overledenen om de veerman te betalen, wordt zowel in de oude Griekse, de Kelten  als in de vroegmoderne Slavische begrafenispraktijken genoemd. Hoewel de vroegste munten uit de ijzertijd stammen, kan dit wijzen op een oude traditie om offers aan de veerman te brengen. Een terugkerend element in verschillende mythologieën is de aanwezigheid van een poort naar de Andere Wereld, meestal bewaakt door een hond met meerdere koppen (soms met meerdere ogen). Deze hond fungeerde ook als gids en zorgde ervoor dat degenen die de poort betraden er niet uit konden ontsnappen. De Griekse Cerberus en de hindoeïstische Śárvara zijn waarschijnlijk afgeleid van het woord *Ḱérberos ("gevlekt"). Bruce Lincoln heeft ook voorgesteld dat de Noorse Garmr hiermee verwant is, hoewel dit taalkundig gezien niet ondersteund wordt.

De Proto-Indo-Europeanen hadden mogelijk de overtuiging dat het afgelegen deel van de aarde bewoond werd door een volk dat vrij was van de ontberingen en pijn die wij ervaren. Dit gemeenschappelijke motief komt naar voren in legendes zoals die van het Indiase Śvetadvīpam ("Wit Eiland"), waar de inwoners zo wit als de maan zijn en geen voedsel nodig hebben. Of de Griekse Hyperborea ("Voorbij de Noordenwind"), waar de zon voortdurend schijnt en de mensen "noch ziekte noch bittere ouderdom" kennen. Ook het Ierse Tír na nÓg ("Land van de Jongeren") is een mythische regio in de westelijke zee waar "geluk eeuwig duurt en er geen verzadiging is". Een ander voorbeeld is het Germaanse Ódáinsakr ("Glinsterende vlakten").

De apocalyps

Diverse overleveringen tonen sporen van een eschatologische mythe binnen de Proto-Indo-Europese cultuur, waarin het einde van de wereld wordt beschreven na een verwoestende strijd. Het verhaal begint wanneer een machtige demon, vaak afkomstig uit een andere en vijandige stam, de heerschappij overneemt van de goden- of heldengemeenschap (zoals de Noorse Loki, de Romeinse Tarquin of de Ierse Bres). Onder zijn bewind worden de onderdanen onrechtvaardig behandeld en gedwongen om vestingwerken te bouwen, terwijl de demon juist buitenstaanders begunstigt, op wie hij vertrouwt. Na een bijzonder gruwelijke daad wordt de demon verbannen door zijn onderdanen en zoekt hij toevlucht bij zijn buitenlandse familieleden. Een nieuwe leider (zoals de Noorse Víðarr, de Romeinse Lucius Brutus of de Ierse Lug), vaak de zwijgzame neef of kleinzoon (*népōt) van de verbannen demon, neemt dan het voortouw. De twee krachten komen samen en vernietigen elkaar in een verwoestende strijd. De mythe eindigt met de verstoring van de kosmische orde en het afsluiten van een tijdelijke cyclische periode. In de Noorse en Iraanse tradities wordt aan de laatste strijd een verwoestende "kosmische winter" voorafgegaan.

Goden

Het pantheon van het Proto-Indo-Europees omvat verschillende gereconstrueerde godheden die zowel verwant zijn als geassocieerd worden met vergelijkbare attributen en een reeks mythen. Deze godheden worden beschouwd als taalkundige verwanten, afkomstig van een gemeenschappelijke oorsprong. Onder hen bevinden zich de god van het daglicht en de hemel, zijn partner de moedergodin van de aarde, zijn dochter de godin van de dageraad, zijn zonen de goddelijke tweeling en een zonnegodin. Sommige godheden, zoals de weergod en de herdersgod, komen echter alleen voor in beperkte tradities, respectievelijk de Westerse (Europese) en de Grieks-Arische, en zouden mogelijk latere toevoegingen kunnen zijn die zich niet verspreiden over de verschillende Indo-Europese dialecten.

Het is onwaarschijnlijk dat de Proto-Indo-Europeanen een vaste verzameling goden hadden of specifieke aantallen aan hen toewezen. Ze gebruikten de term deywós (hemels) om naar "een god" te verwijzen. Deze term had verschillende varianten in verschillende talen, zoals het Latijnse deus, Oudnoors Týr (< Germ. tīwaz), Sanskriet devá, Avestaanse daeva, Ierse día of Litouwse Dievas. Aan de andere kant werden mensen geassocieerd met sterfelijken en het aardse wat ook de basis vormde voor woorden als "mens" in verschillende talen.

De Proto-Indo-Europeanen geloofden dat goden vrij waren van dood en ziekte omdat ze werden gevoed door speciale voedingsmiddelen die niet beschikbaar waren voor stervelingen. In de Chāndogya Upaniṣad wordt bijvoorbeeld gezegd dat de goden "niet verzadigd raken door alleen maar naar deze nectar te kijken". In de Edda wordt ons verteld dat Odin, de oppergod, "alleen van wijn leeft. hij heeft geen voedsel nodig. Wijn is zowel drank als vlees voor hem". Soms konden ook abstracte concepten worden vergoddelijkt, zoals de Avestaanse mazdā (wijsheid), vereerd als Ahura Mazdā (Heer Wijsheid), of de Griekse oorlogsgod Ares (verbonden met ruïne, vernietiging), of de Vedische beschermer van verdragen Mitráh (van mitrám, contract).

Goden werden op verschillende manieren aangeduid, vaak met titels als "de gevierde", "de hoogste", "koning" of "herder". Men geloofde dat goden hun eigen taal en ware namen hadden. Soms werd die geheim gehouden voor stervelingen. In Indo-Europese tradities werden goden beschouwd als de "gevers" of "schenkers van goede dingen" Hoewel bepaalde goden belast waren met toezicht op rechtspraak of contracten, hadden de meeste Indo-Europese goden geen vast ethisch karakter. Hun immense macht stelde hen in staat om naar eigen goeddunken te handelen, daarom waren rituelen, offers en lofzangen van aanbidders noodzakelijk om gunsten en welvaart voor de gemeenschap te verkrijgen.

oppergod

De voornaamste god in het Proto-Indo-Europese pantheon was de god *Dyḗws Ph₂tḗr, wiens naam letterlijk "Vader van de Hemel" betekent. Hij werd gezien als de personificatie van de lucht. De lucht werd beschouwd als de verblijfplaats van de goden, oftewel de hemel. Dyēus is de meest gedocumenteerde godheid onder alle Proto-Indo-Europese goden. Hij fungeerde als de poort naar de goden en was zowel de vader van de goddelijke tweeling als de godin van de dageraad (Hausos), waardoor hij een prominente positie innam in het pantheon. Het is echter onwaarschijnlijk dat hij hun opperheerser was of de hoogste macht bezat, zoals Zeus en Jupiter dat later deden.

Door zijn goddelijke aard wordt Dyēus in Indo-Europese mythen vaak beschouwd als "alziend" of "met een brede visie". Hoewel het onwaarschijnlijk is dat hij specifiek belast was met het toezicht op recht en gerechtigheid, zoals Zeus dat deed in de Griekse mythologie of het duo Mithra-Varuna in de Indo-Iraanse traditie, diende Dyēus op zijn minst als getuige bij eden en verdragen.

In de Griekse mythologie en de Romeinse mythologie worden Zeus en Jupiter beschouwd als de belangrijkste goden van hun pantheons. Dyḗws Ph₂tḗr komt ook voor in de Rigveda als Dyáus Pitā, maar in een minder prominente rol als een voorouderfiguur die slechts in een paar hymnen wordt genoemd. Er zijn ook verwijzingen naar Dyēus Ph₂tḗr in de Illyrische god Dei-Pátrous, zoals bevestigd door Hesychius van Alexandrië. Hoewel de rituele uitdrukkingen "Debess tēvs" in het Lets en "attas Isanus" in het Hettitisch geen directe afstammelingen zijn van de formule *Dyḗws Ph₂tḗr, behouden ze wel de oorspronkelijke structuur.

Godin van de dagraad

H₂éusōs wordt gereconstrueerd als de Proto-Indo-Europese godin van de dageraad. In verschillende tradities (Indisch, Grieks, Baltisch) wordt de Dageraad gezien als de "dochter van de hemel", *Dyḗws. In deze tradities, en nog een vierde (cursief), wordt de godin van de dageraad soms verbannen of van het toneel verdreven omdat ze te lang blijft hangen.

Een oude bijnaam voor de Dageraad lijkt *Dʰuǵh₂tḗr Diwós te zijn geweest, wat "Dochter van de Hemel" betekent. Ze wordt vaak afgebeeld als het openen van de poorten van de hemel wanneer ze 's ochtends verschijnt. Over het algemeen wordt aangenomen dat Hausōs nooit ouder wordt en elke ochtend opnieuw geboren wordt. Ze wordt geassocieerd met rode of gouden kleding en wordt vaak afgebeeld als dansend.

In de Rigveda worden eenentwintig hymnen gewijd aan de dageraadsgodin Uṣás, en ook in de Avesta wordt de dageraadsgodin Ušå geëerd. De Griekse poëzie en mythologie geven een prominente rol aan de dageraadsgodin Eos. Aurora, de Romeinse godin van de dageraad, is een reflectie van de Griekse Eos, maar het is mogelijk dat de oorspronkelijke Romeinse godin van de dageraad nog steeds werd vereerd onder de cultische titel Mater Matuta.

De Angelsaksen aanbaden de godin Ēostre, die geassocieerd werd met een lentefestival dat later zijn naam gaf aan de maand en uiteindelijk ook aan de christelijke feestdag Pasen in het Engels. De naam Ôstarmânôth in het Oudhoogduits wijst erop dat een soortgelijke godin ook in Zuid-Duitsland werd vereerd. Zelfs in de zestiende eeuw werd de Litouwse dageraadsgodin Aušra nog erkend.

Godin van de zon

Seh₂ul en Meh₁not worden gereconstrueerd als de godin van de zon en de god van de maan in de Proto-Indo-Europese mythologie.

Een veel voorkomend motief in Indo-Europese mythen is de dagelijkse reis van *Seh₂ul door de lucht op een wagen getrokken door paarden. Hoewel dit motief waarschijnlijk is geërfd, verscheen het zeker nadat het wiel werd geïntroduceerd in de Pontisch-Kaspische steppe rond 3500 voor Christus. Daarom is het een late toevoeging aan de Proto-Indo-Europese cultuur.

Hoewel de zon werd gepersonifieerd als een onafhankelijke vrouwelijke godheid, beeldden de Proto-Indo-Europeanen de zon ook af als de "lamp van Dyēws" of het "oog van Dyēws".

Goden van de natuur

Het geloof dat goden heerser waren van de natuur werd uitgedrukt met het achtervoegsel-nos (vrouwelijk -nā), wat "heer van" betekende. Dit komt tot uiting in namen zoals het Griekse Ouranos (heer van de regen) en Helena (meesteres van het zonlicht), Germaans *Wōðanaz (heer van razernij), Gallisch Epona (godin van paarden), Litouws Perkūnas (heer van eiken), en in het Romeins Neptunus (heer van de wateren), Volcanus (heer van vlammend vuur) en Silvanus (heer van bossen).

De paardentweeling

De paardentweeling zijn een duo van tweelingbroers die voorkomen in bijna elk Indo-Europees pantheon. Ze hebben namen die 'paard' betekenen (h₁éḱwos). Hoewel de namen niet altijd verwant zijn en er geen Proto-Indo-Europese naam voor hen kan worden gereconstrueerd.

In de meeste tradities zijn de paardentweeling broers van de zonnemaagd of de ochtend godin, en ze zijn de zonen van de hemelgod Dyḗws Ph₂tḗr. Bijvoorbeeld, de Griekse Dioscuri (Castor en Pollux) zijn de "zonen van Zeus"; de Vedische Divó nápātā (Aśvins) zijn de "zonen van Dyaús", de hemelgod; de Litouwse Dievo sūneliai (Ašvieniai) zijn de "zonen van de God" (Dievas); en de Letse Dieva dēli zijn ook de "zonen van de God" (Dievs).

De Goddelijke Tweelingen worden afgebeeld als jonge mannen die de zon langs de hemel voeren, bereden op paarden en soms worden ze zelf afgebeeld als paarden. Ze redden mensen van dodelijk gevaar in gevechten of op zee. De tweeling wordt vaak onderscheiden: de ene wordt afgebeeld als een jonge krijger, terwijl de andere wordt gezien als een genezer of zich bezighoudt met huishoudelijke taken. In veel verhalen redden de Goddelijke Tweelingen de Dageraad van een waterig gevaar, wat voortkomt uit hun rol als zonnerossen. 's Nachts keren de paarden van de zon terug naar het oosten in een gouden boot, waar ze de zee doorkruisen om elke ochtend de zon weer te brengen. Overdag trekken ze door de lucht op zoek naar hun gemalin, de morgenster.

Soortgelijke patronen als de paardentweling zijn te vinden in de Angelsaksische Hengist en Horsa (wiens namen "hengst" en "paard" betekenen), de Keltische "Dioskouroi" die volgens Timaeus worden vereerd als een paardentweeling door de Atlantische Kelten, de Germaanse Alcis, een paar jonge mannelijke broers die worden aanbeden door de Naharvali, of de Welshe Brân en Manawydan. De paardentweeling zou mogelijk gebaseerd kunnen zijn op de ochtend- en avondster (de planeet Venus) en ze hebben vaak verhalen waarin ze de zonnegodin 'vergezellen', vanwege de nauwe baan van de planeet Venus ten opzichte van de zon.

Animisme

Animisme is het concept waarbij zielen of geesten niet alleen bestaan in mensen maar ook in planten, stenen of natuurlijke fenomenen. Het fundament van de Proto-Indo-Europese mythologie is animisme. Dit inheemse geloof in animisme is nog steeds terug te vinden in de afstammelingen van de Indo-Europese culturen. Bijvoorbeeld, in de Noorse mythologie zijn de Vættir reflecties van de inheemse animistische natuurgeesten en goden. Bomen spelen een centrale rol in de Indo-Europese culturen en worden beschouwd als de woonplaats van boomgeesten.

In de Indo-Europese traditie worden stormen verpersoonlijkt als zeer actieve, assertieve en soms agressieve elementen. Vuur en water worden vergoddelijkt als kosmische elementen die ook essentieel zijn voor het functioneren van het huishouden. De verpersoonlijkte aarde is enerzijds geassocieerd met vruchtbaarheid en groei, en anderzijds met de dood en de onderwereld.

Godin aarde

De godin *Dʰéǵʰōm wordt gezien als de personificatie van de aarde. Ze wordt afgebeeld als een groot en donker onderkomen voor mensen, terwijl Dyēws de heldere hemel is waar de onsterfelijke goden wonen. *Dʰéǵʰōm wordt geassocieerd met vruchtbaarheid, groei en ook met de dood als de laatste rustplaats van overledenen. Ze was waarschijnlijk de vrouw van *Dyḗws Ph₂tḗr, de god van de hemel. De verbondenheid tussen aarde en hemel heeft te maken met vruchtbaarheid, omdat gewassen groeien uit de vochtige aarde die wordt gevoed door de regen uit de hemel. Daarom wordt de aarde gezien als de bron van goede dingen. In oude Engelse gebeden werd zelfs gevraagd aan de aarde om vruchtbaar te zijn. Slavische boeren beschouwden Zemlja-matushka, Moeder Aarde, als iemand die een goede oogst zou voorspellen voor de gemeenschap. In de Griekse mythologie wordt ook de verbinding tussen Zeus, Semele en Demeter geassocieerd met vruchtbaarheid en groei. Deze verbindingen vinden we ook terug in andere culturen, zoals de Vedische connectie tussen Dyáus Pitā en Prithvi Mater, de Griekse connectie tussen Ouranos en Gaia, de Romeinse connectie tussen Jupiter en Tellus Mater, en de Noorse connectie tussen Odin en Jörð. Hoewel Odin niet precies hetzelfde is als Dyḗws Ph₂tḗr, kan zijn aanbidding wel invloeden hebben gehad van een eerdere oppergod die wel overeenkwam. Het aarde- en hemelpaar zijn echter niet de oorsprong van de andere goden, omdat de goddelijke tweeling en Hausos waarschijnlijk alleen door Dyēws bedacht zijn.

Voorbeelden van vergelijkbare termen zijn Dheu en Zonja e Dheut in het Albanees, wat respectievelijk Grote Moeder Aarde en Aardegodin betekent. In Litouwen wordt de godin van de aarde Žemyna vereerd, zij wordt gezien als degene die bloemen brengt. In het zoroastrisme is er het concept van 'aarde' dat wordt vertegenwoordigd door Zām. In de Letse mythologie is Zemes Māte, Moeder Aarde, een van de godinnen van de dood. De Hettitische cultuur kent Dagan-zipas, het 'Genie van de aarde'. In het Slavisch geloof wordt Mati Syra Zemlya, 'Moeder Vochtige Aarde', vereerd. De Griekse mythologie kent Chthôn, de partner van Ouranos in het verhaal van de Danaïden. Ook zijn er de chthonische godheden van de onderwereld. Er zijn ook mogelijke verbanden tussen een Thracische godin genaamd Zemelā (*gʰem-elā) en een Messapische godin genaamd Damatura (*dʰǵʰem-māter), die mogelijk de oorsprong zijn van respectievelijk de Griekse Semele en Demeter, maar hier is minder zekerheid over.

Weergoden

Perkʷunos is een god die gereconstrueerd is als de Proto-Indo-Europese god van bliksem en stormen. Hij werd vermoedelijk afgebeeld met een hamer of een vergelijkbaar wapen. Donder en bliksem hadden zowel een destructieve als een vruchtbare betekenis: bliksemschichten konden stenen of bomen splijten, maar brachten ook vruchtbare regen. Daarom was er een sterke associatie tussen Perkʷunos en eikenbomen, aangezien eiken het vaakst door bliksem werden getroffen. Perkʷunos werd vaak geassocieerd met stenen en beboste bergen, vermoedelijk omdat deze bossen rijk waren aan zijn aanwezigheid.

Het motief van het slaan van duivels, demonen of boosdoeners door Perkʷunos komt voor in de mythen van de Litouwse Perkūnas, de Vedische Parjanya en de Germaanse Thor. Het lijkt erop dat deze godheden verwanten zijn die afkomstig zijn van *Perkʷunos en beperkt zijn tot het Europese continent. Er is bewijs van verwante godheden zoals de Noorse godin Fjǫrgyn (de moeder van Thor), de Litouwse god Perkūnas, de Slavische god Perúnú en de Hercynische bergen of bossen in de Keltische traditie. De Albanese dondergod Perëndi is waarschijnlijk ook verwant aan Perkʷunos. In de Vedische traditie kan de god van regen, donder en bliksem, Parjánya, ook een verband hebben, hoewel de Sanskrietgeluidswetten wijzen op een andere vorm.

Daarnaast is er een andere wortel * (s) tenh₂ ("donder") die verwante goden heeft in de Germaanse, Keltische en Romeinse tradities, zoals Thor, Taranis, Tonans (Jupiter) en keraunos (Zeus). Volgens sommige bronnen kunnen deze goden voortgekomen zijn uit een origineel epitheton of epiclesis, vergelijkbaar met de Vedische Parjanya die ook wel stanayitnú- ("Donderaar") wordt genoemd. De Romeinse god Mars kan ook een thematische echo zijn van Perkʷunos, aangezien hij oorspronkelijk ook kenmerken van de donder had.

Water Nymphen

De Proto-Indo-Europese religies hebben verschillende soorten mooie en soms gevaarlijke watergodinnen. Vergelijkbaar met de Griekse naiaden, de nimfen van zoet water. Er zijn overeenkomstige motieven gevonden in verschillende culturen over een groot geografisch gebied. Bijvoorbeeld, de Vedische Apsará's bezochten vaak bosmeren, rivieren, bomen en bergen en werden gestuurd door Indra om mannen te verleiden. In de Ossetische mythologie regeert Donbettyr over de wateren en heeft hij dochters met buitengewone schoonheid en gouden haar. In de Armeense folklore nemen de Parik de vorm aan van mooie dansende vrouwen in de natuur.

Ook in andere culturen worden watergodinnen afgebeeld als verleidelijke maagden met lang goudkleurig of groen haar, zoals de Slavische waternimfen víly, de Albanese bergnimfen Perit en Zana, en de Baltische nimfachtige Laumes. Deze wezens kunnen zowel mooi als gevaarlijk zijn, en hebben soms interacties met mannen, variërend van ontvoeringen tot seksuele relaties en kortstondige huwelijken. In de Bretonse traditie worden de Korrigans beschreven als onweerstaanbare wezens met gouden haar die sterfelijke mannen verleiden en hen fatale liefde bezorgen. Andere voorbeelden van waternimfen zijn de Noorse Huldra, Iraanse Ahuraīnī's en Lycische Eliyana.

Drinkwater

Er is ook taalkundig en cultureel bewijs dat wijst op de heilige status van terrestrische wateren, zoals rivieren en bronnen. Deze wateren werden gezamenlijk vereerd als "de wateren" of individueel vereerd als afzonderlijke entiteiten. De cultus van fonteinen en rivieren was waarschijnlijk al aanwezig lang voordat de Proto-Indo-Europese overtuigingen ontstonden en was wijdverbreid in hun tradities.

Godinnen van het lot

Het is zeer waarschijnlijk dat de Proto-Indo-Europeanen geloofden in drie godinnen van het lot die het lot van de mensheid bepaalden. Hoewel deze lotgodinnen niet rechtstreeks worden bevestigd in de Indo-Arische traditie, wordt er in de Atharvaveda een vergelijking gemaakt tussen het lot en het weven van een draad. In bijna elke andere Indo-Europese mythologie komen de drie schikgodinnen voor.

In de Hettitische mythologie worden de Gulses genoemd als de godinnen die het individuele lot van de mens bepalen. Ze worden vaak in mythische verhalen genoemd samen met de godinnen Papaya en Istustaya, die in een rituele tekst voor de oprichting van een nieuwe tempel worden beschreven terwijl ze spiegels en spindels gebruiken om de levensdraad van de koning te spinnen. In de Griekse traditie worden de Moirai genoemd als degenen die het lot verdelen, en ze worden ook wel "Spinners" genoemd. Hesiodus noemt hen Klotho, Lachesis en Atropos, die respectievelijk "Spinner", "Verdeling" en "Onwrikbaar" betekenen. Plato beschrijft in zijn Republiek dat Klotho over het verleden zingt, Lachesis over het heden en Atropos over de toekomst.

In de Romeinse legende worden de Parcae genoemd als de drie godinnen die de geboorte van kinderen besturen, met de namen Nona, Decuma en Morta. Ze worden ook geassocieerd met het draaien van het lot. In de Noorse mythologie worden de Nornen beschreven als drie kosmische godinnen van het lot die bij de bron van Urðr aan de voet van de wereldboom Yggdrasil zitten. Ze worden vaak geassocieerd met de Valkyries, die ook wel draaiend worden genoemd. In oude Engelse teksten wordt Wyrd genoemd als een unieke kracht die het lot "weeft". Latere teksten verwijzen naar de Wyrds als een groep godinnen.

Ook in andere culturen worden drie draaiende lotgodinnen genoemd, zoals in de Keltische mythologie, waar zeven godinnen de draad van het lot weven. In Slavische tradities komen de Russische Rožanicy, Tsjechische en Slowaakse Sudičky, Bulgaarse Narenčnice of Urisnice, Poolse Rodzanice, Kroatische Rodjenice, Servische Sudjenice en Sloveense Rojenice voor als de drie draaiende lotgodinnen. Albanese volksverhalen spreken over de Fatit, drie oude vrouwen die drie dagen na de geboorte van een kind verschijnen en zijn lot bepalen met taal die doet denken aan spinnen.

God van de welvaart

De god van de welvaart, *h₂eryo-men, wordt gereconstrueerd als een godheid die verantwoordelijk is voor het welzijn en de gemeenschap. Hij wordt geassocieerd met de aanleg en het onderhoud van wegen of paden, evenals met genezing en het faciliteren van huwelijken. Zijn naam is afgeleid van het zelfstandig naamwoord *h₂eryos, wat verwijst naar een "lid van de eigen groep" of iemand die tot de gemeenschap behoort. Deze wortel is ook terug te vinden in het Indo-Iraanse *árya, wat "nobel" en "gastvrij" betekent, en in het Keltische *aryo-, wat verwijst naar een "vrije man".

In de Vedische traditie wordt de god Aryaman vaak genoemd in de Veda's en wordt hij geassocieerd met sociale en huwelijkse banden. In de Iraanse Gāthā's lijkt de god Airyaman te verwijzen naar het bredere stamnetwerk of de alliantie, en wordt hij aangeroepen in gebeden tegen ziekte, magie en kwaad. In de mythische verhalen over de oprichting van de Ierse natie wordt de held Érimón beschreven als de eerste koning van de Milesiërs (de mythische Ieren), nadat hij het eiland had helpen veroveren op de Tuatha Dé Danann. Hij speelde ook een rol bij het huwen van vrouwen met de Cruithnig (mythische Keltische Britten of Picten), wat overeenkomt met de huwelijksfuncties van *h₂eryo-men. Bovendien moet de Gallische persoonlijke naam Ariomanus worden genoemd, wat mogelijk vertaald kan worden als "heerlijk gezind" en vaak werd gedragen door Germaanse leiders.

Mythologie

Sommige mythen kunnen worden gedateerd in de Proto-Indo-Europese periode, omdat ze zowel taalkundig als thematisch bewijs bevatten van overgeërfde motieven. Bijvoorbeeld een verhaal waarin een mythisch figuur geassocieerd wordt met donder en een veelkoppige slang doodt om opgehoopte waterstromen vrij te laten. Een scheppingsmythe waarin twee broers betrokken zijn, waarbij de ene de andere opoffert om de wereld te creëren. En waarschijnlijk de overtuiging dat de Andere Wereld bewaakt werd door een waakhond en alleen bereikt kon worden door een rivier over te steken.

Er bestaan ​​​​verschillende stromingen met betrekking tot mogelijke interpretaties van de gereconstrueerde Proto-Indo-Europese mythologie en religie. De belangrijkste mythologieën die bij vergelijkende reconstructie worden gebruikt, zijn Indo-Iraans , Baltisch , Romeins en Noors , vaak ondersteund met bewijzen uit de Keltische , Griekse , Slavische , Hettitische , Armeense , Illyrische en Albanese tradities. Hoewel er in de loop van de geschiedenis contacten en interacties waren tussen Joodse gemeenschappen en Indo-Europese volkeren, met name in de diaspora, is er geen directe etnolinguïstische band tussen de Joden en het Proto-Indo-Europees. Ondanks dat de Viking mythologie vrij laat was, wordt deze ook als een belangrijke bbron voor vergelijkend onderzoek beschouwd. Door de Velen IJslandse schriften is veel van de Viking mythologie bewaard gebleven.

Slangen doden in mythen

De mythe van het doden van slangen is wijdverspreid in bijna alle Indo-Europese mythologieën. Het verhaal draait meestal om een held of god die een slang of draak verslaat. Hoewel de details van het verhaal kunnen verschillen, zijn er opvallende overeenkomsten tussen de verschillende versies. De hoofdpersoon is vaak een dondergod of een held die geassocieerd wordt met donder. De slang, de vijand van de held, wordt meestal geassocieerd met water en wordt afgebeeld als een meerkoppig wezen. De mythen beschrijven de slang vaak als een "blokkeerder van wateren", en uiteindelijk worden de vele koppen van de slang verpletterd door de dondergod in een epische strijd, waardoor eerder opgehoopte waterstromen vrijkomen. Het oorspronkelijke verhaal symboliseert mogelijk de strijd tussen orde en chaos.

In verschillende mythologieën, zoals de Hettitische, Vedische, Griekse, Germaanse en Slavische mythologie, komen varianten van het verhaal voor. Bijvoorbeeld, in de Hettitische mythologie doodt de stormgod Tarhunt de gigantische slang Illuyanka, terwijl in de Vedische mythologie de god Indra de veelkoppige slang Vritra verslaat. In de Griekse mythologie is er de legende van Zeus die de honderdkoppige Typhon doodt, en Heracles die de negenkoppige Lernaean Hydra verslaat. In de Germaanse mythologie doodt de god Thor de gigantische slang Jörmungandr, terwijl Sigurd in de Völsunga-saga de draak Fafnir verslaat. Deze mythische motieven vinden ook weerklank in andere culturen, zoals het zoroastrisme, de Albanese mythologie, de Armeense mythologie, en het shintoïsme.

Het Genesis-verhaal in het jodendom en het christendom kan ook worden gezien als een allegorische hervertelling van de mythe van het doden van slangen. Het idee van de diepte of afgrond waaruit God de wereld schiep, kan worden geïnterpreteerd als een verwijzing naar de oorspronkelijke slang Tiamat in de Babylonische mythologie.

Vuur in het water

Een andere hervertelde mythe is het verhaal van vlammen die onder water branden. Het portretteert een goddelijk wezen genaamd *H₂epom Nepōts ("Afstammeling van de wateren") dat in water leeft en waarvan de krachten ritueel verkregen of gecontroleerd moeten worden door een held die de enige is die ermee in contact kan komen. In de Rigveda wordt de god Apám Nápát afgebeeld als een vorm van vuur die in het water verblijft. In de Keltische mythologie wordt gezegd dat een put die toebehoort aan de god Nechtain iedereen verblindt die erin kijkt. In een oud Armeens gedicht vat een klein rietje midden in de zee spontaan vlam en springt de held Vahagn eruit met vurig haar, een vurige baard en ogen die stralen als zonnen. In een negende-eeuws Noors gedicht van de dichter Thiodolf wordt de uitdrukking "sǣvar niþr" gebruikt, wat "kleinzoon van de zee" betekent, als een beeldspraak voor vuur. Zelfs de Griekse traditie bevat mogelijk verwijzingen naar de mythe van een vuurgod die diep onder de zee woont. De uitdrukking "νέποδες καλῆς Ἁλοσύδνης", wat "afstammelingen van de prachtige zeeën" betekent, wordt in The Odyssey 4.404 gebruikt als bijnaam voor de zeehonden.

De koning en de maagd

De legende van de heerser en de onbevlekte vrouw vertelt het verhaal van een koning die wordt gered door zijn maagdelijke dochter, nadat hij heeft gezien dat zijn toekomst bedreigd wordt door opstandige zonen of mannelijke familieleden. De maagdelijkheid symboliseert waarschijnlijk in de mythe de vrouw die trouw is aan niemand anders dan haar vader, en het kind is eveneens alleen trouw aan zijn koninklijke grootvader. Verhalen over de Indische koning Yayāti, gered door zijn maagdelijke dochter Mādhāvi; de Romeinse koning Numitor, gered door zijn kuise dochter Rhea Silvia; de Ierse koning Eochaid, vader van de legendarische koningin Medb en bedreigd door zijn zonen, de findemna; evenals de mythe van de Noorse maagdelijke godin Gefjun die land aanbiedt aan Odin, worden vaak genoemd als mogelijke overblijfselen van een oorspronkelijk Proto-Indo-Europees motief. De Ierse koningin Medb zou verwant kunnen zijn aan de Indische Mādhāvi (wiens naam kan verwijzen naar een lentebloem, rijk aan honing of een bedwelmende drank), beide afgeleid van de wortel *medʰ- ("mede, bedwelmende drank").

de stichtingsoorlog

De mythe van de Stichtingsoorlog wordt voorgesteld als een conflict tussen de eerste twee functies (priesters en krijgers) en de derde functie (vruchtbaarheid), die uiteindelijk vrede sluiten en een volledig geïntegreerde samenleving vormen. In de Noorse Ynglingasaga wordt een oorlog beschreven tussen de Æsir (geleid door Oðinn en Thor) en de Vanir (geleid door Freyr, Freyja en Njörðr), die eindigt met de Vanir die zich bij de Æsir vestigen. Kort na de mythische stichting van Rome voert Romulus een strijd tegen zijn welvarende buren, de Sabijnen, waarbij de Romeinen hun vrouwen ontvoeren om uiteindelijk de Sabijnen op te nemen in de stichtende stammen van Rome. In de Vedische mythologie worden de Aśvins (die de derde functie vertegenwoordigen als de Goddelijke Tweeling) aanvankelijk geblokkeerd voor toegang tot de hemelse machtscirkel door Indra (de tweede functie), maar uiteindelijk worden ze gedwongen toegelaten. De Trojaanse Oorlog kan ook geïnterpreteerd worden als een weerspiegeling van deze mythe, waarbij het welvarende Troje de derde functie symboliseert en de veroverende Grieken de eerste twee functies vertegenwoordigen.

 

Binding van het kwaad

Jaan Puhvel heeft overeenkomsten opgemerkt tussen twee mythen: de Noorse mythe waarin de god Týr zijn hand in de mond van de wolf Fenrir steekt terwijl de andere goden hem met Gleipnir binden, maar Fenrir uiteindelijk Týr's hand afbijt wanneer hij merkt dat hij de bindingen niet kan verbreken, en de Iraanse mythe waarin Jamshid het lijk van zijn broer redt uit de ingewanden van Ahriman door zijn hand in de anus van Ahriman te steken en het lijk eruit te trekken, waarna zijn hand besmet raakt met melaatsheid. In beide verhalen dwingt een autoriteitsfiguur de kwaadaardige entiteit tot onderwerping door zijn hand in de opening van het wezen te steken (de mond in het geval van Fenrir, de anus in het geval van Ahriman) en hierbij zijn hand te verliezen of te besmetten. Hoewel Fenrir en Ahriman verschillende rollen vervullen in hun eigen mythologische tradities en niet als overblijfselen van een Proto-Indo-Europese "boze god" worden beschouwd, is het duidelijk dat de "bindende mythe" een oorsprong heeft die teruggaat naar het Proto-Indo-Europese tijdperk.

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden