Wie waren de Germanen
In tegenstelling tot de Romeinen vormden de Germanen geen universeel rijk. Welke stammen exact tot de Germanen behoorden en welke tot naburige volkeren zoals de Galliërs of Kelten is een onderwerp van debat. Germanen noemden zichzelf geen Germaan, maar naar hun stam. Julius Caesar schreef dat de Germanen leefden in Germanie wat van oost tot west lag tussen de Vistula en de Rijn en van noord tot zuid van zuid-Scandinavië tot de Donau. Dit is echter erg kort door de bocht en hiermee slaat hij het grootste deel van de Noord-Germanen in Scandinavië over. Vanuit taalkundig oogpunt waren de Germanen stammen die gezamenlijk Germaanse talen spraken. Wetenschappers zijn het erover eens dat we kunnen stellen vanaf de 5de eeuw v.Chr we kunnen praten over Germaans sprekende volkeren. Archeologen verbinden de vroege Germaanse volkeren met de Jastorf cultuur die bestond in Denemarken en Noord-Duitsland tussen de 6de en 1ste eeuw v.Chr. De Germaanse stammen migreerde richting het oosten, zuiden en westen en kwamen in contact met de Kelten, Balten en Slaven.
Onze kennis over de Germanen in deze periode komt grotendeels van hun vijanden, de Romeinen. Hierdoor is het beeld sterk vertroebeld door propaganda en eigen agenda’s in plaats van objectieve waarnemingen. Andere bronnen waarmee we de Germanen kunnen onderzoeken zijn taalkundig onderzoek en archeologie.
Trigger waarschuwing: bevat naakt
Taalkundig
Linguïstische reconstructies kunnen een vergelijking trekken tussen de verschillende Germaanse talen en worden vergeleken met andere Indo-Europese talen zoals het Keltisch en Baltisch. Dit stelt taalkundigen in staat om bepaalde termen terug te projecteren naar de Proto-Germaanse periode, ondanks dat ze alleen geattesteerd zijn in één Germaanse taal; bijvoorbeeld, *saidaz ('magie') is alleen geattesteerd in het Oudnoors als seiðr, maar heeft parallellen in Proto-Keltisch *soytos en Litouws saitas.
Germania
Tacitus' werk "Germania" is een waardevolle bron van informatie over de Germaanse samenleving. Hij biedt een gedetailleerde beschrijving van de Germaanse stammen en hun manier van leven. Hoewel Tacitus geen ooggetuige was van de Germaanse cultuur, baseerde hij zijn werk op verschillende bronnen, waaronder mondelinge overlevering, observaties van Romeinse soldaten en mogelijk zelfs eerdere geschriften over de Germanen die nu verloren zijn gegaan.
Tacitus en Caesar waren Romeinse aristocraten die schreven vanuit een Romeins perspectief. Hun werken kunnen dus gekleurd zijn door vooroordelen en politieke agenda's, zoals het benadrukken van de superioriteit van de Romeinse cultuur.
Tacitus en Caesar hadden beperkte directe kennis van de Germaanse cultuur en vertrouwden vaak op secundaire bronnen en geruchten. Dit betekent dat hun beschrijvingen mogelijk niet volledig accuraat of representatief zijn voor de diversiteit van de Germaanse samenleving.
Sociale kenmerken
Individueel presteren
Veel verhalen uit de Germaanse en Keltische mythologie centreren individueel presteren. Met individueel presteren werd in de Germaanse samenleving bedoeld prestaties ter behoeve van de stam. De status van een persoon hing waarschijnlijk sterk af van de individuele prestatie die hij of zij had verricht. Individueel presteren binnen de Germaanse cultuur was nauw verbonden met de gemeenschap en de stam. Individuen werden erkend en gewaardeerd binnen de context van hun bijdrage aan de gemeenschap en het collectieve welzijn. Maar vooral de bijdrage aan de grotere sociale structuur en het voortbestaan van de stam.
Voorbeelden van hoe dit in mythologische verhalen verweven is zijn:
Moed en dapperheid: Een individu werd gewaardeerd om zijn moed en dapperheid in de strijd. Het tonen van moed, het behalen van overwinningen en het beschermen van de gemeenschap waren belangrijke aspecten van individuele prestaties.
Eer en roem: Het verwerven van eer en roem was een essentieel onderdeel van individuele prestaties. Het bereiken van heldendaden, het verdedigen van de stam en het verwerven van een goede reputatie waren manieren waarop individuen hun eer konden vergroten.
Vaardigheden en ambacht: Het hebben van vaardigheden en ambachtelijke bekwaamheid werd gewaardeerd binnen de Germaanse cultuur. Individuen die uitblonken in ambachten zoals smeden, weven, houtbewerking of jagen werden bewonderd en gerespecteerd.
Leiderschap en verantwoordelijkheid: Individuen die leiderschapskwaliteiten toonden en de verantwoordelijkheid op zich namen om anderen te leiden en te beschermen, werden hoog aangeschreven. Goede leiderschapseigenschappen, zoals wijsheid, rechtvaardigheid en het vermogen om anderen te inspireren, werden gewaardeerd.
Wijsheid en kennis: Het verwerven van wijsheid en kennis was belangrijk in de Germaanse cultuur. Individuen die intellectueel onderlegd waren, in staat waren om verhalen en mythologieën te onthouden, en die goede raad konden geven, werden gewaardeerd.
Eigen belang centreren
Er zijn ook voorbeelden in de Germaanse verhalen waarbij individueel presteren niet in het belang van de stam was. Het najagen van individuele status zonder het belang van de stam of soms zelfs ten kosten van de stam werd als kwaadaardig gezien. Voorbeelden hiervan zijn: Loki staat bekend om zijn egoïstische daden en streven naar persoonlijk gewin, zelfs als dat ten koste gaat van anderen of de stam. Hij is betrokken bij verschillende negatieve gebeurtenissen, zoals het bedriegen van de andere goden, het saboteren van hun plannen en het veroorzaken van conflicten. Zijn motieven zijn meestal gericht op het bevredigen van zijn eigen verlangens en het zoeken naar persoonlijk voordeel, zelfs als dit schadelijk is voor anderen.
Een ander voorbeeld is de figuur van Grendel in het Oud-Engelse epische gedicht Beowulf. Grendel is een monster dat de mensen van het koninkrijk Hrothgar aanvalt en doodt. Zijn daden zijn voornamelijk geïnspireerd door zijn eigen wrok en afgunst, zonder enige zorg voor het welzijn van de stam. Hij wordt beschouwd als een symbool van kwaad en destructie.
Klassenverschil
Binnen de Germaanse stammen heerste er een duidelijk klassenverschil. In Indo-Europese en later Germaanse graven kan worden gezien dat de ene individu meer voorwerpen meekrijgt naar het hiernamaals als de ander. Dit wijst op een duidelijk klassenverschil. De filosofie dat iedereen gelijk is, werd waarschijnlijk pas bij het christendom geïmplementeerd. De status van een persoon hield grotendeels verband met de prestaties die iemand leverde voor de stam. De functie van het koningschap, adel en krijg klassen dienen grotendeels vanuit dit oogpunt benaderd te worden. Als koningen en aristocraten niet voldoende presteerden dan werden ze waarschijnlijk zonder pardon afgezet. De Salische Wet maakte onderscheid tussen vrije en onvrije mensen. Waarschijnlijk waren de Germaanse klassen, net als de Indo-Europese klassen opgedeeld in de vechtende, religieuze, werkende klassen.
Vrije/onvrije mensen
Vrijen werden beschermd door de wet en hadden bepaalde rechten en verantwoordelijkheden (rechtspersoonlijkheid). Onvrijen waren vaak aan hun heer en hadden minder juridische rechten.
Verschillende klassen
Uit de Germaanse en ‘Viking’ Wetten kunnen we opmaken dat er een groot klassenverschil bestond binnen de stam. Al bestaat de kans dat deze wetten op elkaar zijn geïnspireerd en kleine delen ervan zijn afgeleid van de christelijke en Romeinse wetgeving. Toch stellen wetenschappers dat deze Germaanse wetten een vrij pure inkijk in de Germaanse maatschappij geven.
Klassen in de Germaanse wetten
De Salische Wet, de Frostathing wet, de Gulathingslov, de Lex Alamannorum en de Lex Baiuvariorum worden unaniem onderscheid gemaakt tussen verschillende klassen in de samenleving. Ook maken ze allen onderscheid tussen vrije en onvrije mannen. Alle Vijf deze wetten behandelen zaken zoals erfopvolging, weergeld (wergeld) en boetes. De te hoger de status van het slachtoffer, des te hoger de boete. Ook het weergeld dat een dader moest betalen aan het slachtoffer of de familie van het slachtoffer was afhankelijk van de status van het slachtoffer.
Koningschap (vechtende klassen)
Binnen de Germaanse samenleving was er vaak een koning of vorst die als het hoogste gezag en de leider van de stam diende. De koning had vaak een speciale status en genoot privileges en respect vanwege zijn leiderschap. Binnen de Germaanse samenleving was er mogelijk een minder strikte en onveranderlijke aristocratische klasse zoals in sommige andere samenlevingen. Het leiderschap en de posities van macht werden vaak bepaald op basis van persoonlijke kwaliteiten, prestaties en de steun van de gemeenschap.
Binnen de Germaanse samenleving bestonden er mechanismen om leiders af te zetten als ze niet langer aanvaardbaar werden geacht of als ze hun macht misbruikten.
Over het algemeen werd de positie van macht en leiderschap binnen de Germaanse samenleving bepaald door het vertrouwen en de steun van de gemeenschap, en niet door een starre aristocratische structuur waarin heersers onaantastbaar waren.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Koning Witigis van de Ostrogoten: In de 6e eeuw werd koning Witigis afgezet door zijn eigen legerleiders. Ze waren ontevreden over zijn leiderschap tijdens de oorlog tegen het Byzantijnse Rijk en besloten hem af te zetten en een nieuwe koning te kiezen.
Koning Æthelwald Moll van Northumbria: In de 8e eeuw werd Æthelwald Moll, een koning van Northumbria, afgezet door zijn neef Eadberht. Eadberht vond dat Æthelwald niet in staat was om effectief te regeren en nam de macht over.
Koning Harald Gormsson van Denemarken: In de 10e eeuw werd koning Harald Gormsson, ook bekend als Harald Blauwtand, afgezet door zijn zoon Sweyn Forkbeard. Sweyn vond dat zijn vader te toegeeflijk was ten opzichte van de christelijke missionarissen en nam de troon over.
Koning Sigurd Eysteinsson van Noorwegen: In de 9e eeuw werd koning Sigurd Eysteinsson van Noorwegen afgezet door zijn broer Halfdan. Halfdan wilde de troon voor zichzelf en verdreef Sigurd uit het koninkrijk.
Adel en krijgersklasse: Er was een onderscheid tussen de adel en de krijgersklasse, die meestal de elite vormden binnen de samenleving. Deze groepen konden aanzien en privileges genieten op basis van hun afkomst, krijgskunst en sociale status.
Vrije mannen (krijgs klassen): Onder de Germaanse samenleving waren er vrije mannen, die zelfstandig en onafhankelijk waren en over hun eigen bezittingen en land beschikten. Ze hadden bepaalde rechten en verplichtingen binnen de gemeenschap. Ze werden geacht hun stam te verdedigen en te vechten onder het leiderschap van een koning of krijgsheer. Door hun militaire vaardigheden en prestaties konden vrije mannen stijgen in aanzien en status binnen de samenleving.
Het was echter niet zo dat alle vrije mannen automatisch tot de krijgersklasse behoorden. De krijgersklasse bestond uit degenen die zich daadwerkelijk bezighielden met krijgsvoering en een bepaalde mate van vaardigheid en ervaring hadden. Niet alle vrije mannen kozen ervoor om krijgers te worden; sommigen richtten zich op andere beroepen zoals landbouw, ambachten of handel.
Dus terwijl vrije mannen deel konden uitmaken van de krijgersklasse, was het niet de enige rol die ze konden vervullen binnen de Germaanse samenleving. Ze hadden ook andere verantwoordelijkheden en bezigheden, afhankelijk van hun individuele capaciteiten en afkomst.
Vrije boeren en ambachtslieden (werkende klasse): Naast de vrije mannen waren er ook vrije boeren en ambachtslieden die een belangrijke rol speelden in de economie van de samenleving. Ze bewerkte het land of beoefenden een ambacht en hadden een zekere mate van vrijheid en autonomie.
Slaven en horigen (onvrije werkende klassen): Hoewel het gebruik van slavernij in de Germaanse samenleving minder wijdverspreid was dan in andere oude samenlevingen, waren er toch gevallen waarin slaven of horigen werden gehouden. Deze individuen hadden een lagere status en waren vaak eigendom van de adel of vrije mannen.
Militaire leiderschap
Tacitus beschrijft ook het belang van militaire leiders binnen de Germaanse politieke structuur. Hij merkt op dat de Germaanse koningen en leiders niet alleen politieke figuren waren, maar ook militaire commandanten. Het verkrijgen van succes in de strijd was een belangrijke factor bij het verkrijgen van respect en invloed binnen de gemeenschap.
De krijgsklasse
De rol van de krijgklasse hield verschillende dingen in. Ten eerste leiderschap en militaire expertise. Zodoende kon de stam zijn land en landbouwgronden behouden, anders zal hij uitsterven. Stammenoorlogen kwamen continu voor en veel stammen hadden politieke conflicten die honderden jaren terug konden gaan. Conflicten tussen stammen moeten ook een bijna mythologische rol worden toebedicht. Vaak in de vorm van veeroof werd de ''vijandelijke'' stam verarmd en de winnende stam verrijkt. Veeroof vroeg het uiterste van kleine groepjes krijgers die ongezien bij de vijand moesten komen en daar vee moesten stelen. Waarschijnlijk werd dit veel beschermd door groepjes krijgers van de stam waartoe het behoorde.
Uiteindelijk was de belangrijkste rol van de krijgklasse het beschermen van de stam tegen externe bedreigingen. Er is geen direct bewijs dat de krijgsklasse ook een rol speelde bij rechtspraak en handhaving. Al is dit wel het vermoeden. Belangrijk om te onthouden is dat de krijgklasse geen fulltime soldaten waren maar allen ook meestal argrarische beroepen uitoefende. Het was meer zo dat er in geval van conflict een aanspraak op de krijgsklasse kon worden gedaan of dat ze zelf expedities ondernamen.
Stamverbanden en Politieke organisatie
Tacitus beschrijft de politieke structuur van de Germaanse stammen als decentraal en gekenmerkt door koninklijke autoriteit. De koningen en leiders, bekend als "reges" en "principes", werden gekozen op basis van hun verdiensten en moed in de strijd. Tacitus benadrukt dat de Germaanse stammen een sterke aversie hadden tegen monarchie en dat koningen vooral gezag uitoefenden door het verdienen van de loyaliteit en steun van hun stamleden.
Fusies tussen stammen
Germaanse stammen hadden samenwerkingsverbanden en konden zelfs fuseren. In dat laatste hield vaak de stam als oude vorm op met bestaan. Belangrijk is dat stammen vaak uit meerdere groepen bestonden die in een breder gebied leefden. Ongetwijfeld konden stammen ook van elkaar afsplitsen hierdoor. De velen fusies en splitsingen tussen de Germaanse stammen is de reden waardoor namen zoals de Franken, Saxen, Alamannen etc. ten tijden van Tacitus en Caesar niet genoemd werden.
Marcomannen en Quaden: In de 1ste eeuw n.Chr. fuseerden de Marcomannen en de Quaden, twee Germaanse stammen die oorspronkelijk in Centraal-Europa woonden. Ze vormden een alliantie om hun gemeenschappelijke belangen te behartigen en zich te verzetten tegen de Romeinse invloed in de regio.
Vandalen en Silingen: In de 5e eeuw vormden de Vandalen, een Germaanse stam uit Scandinavië, een alliantie met de Silingen, een andere Germaanse stam uit Oost-Europa. Samen migreerden ze naar het westen en vestigden ze zich eerst in Gallië voordat ze verder trokken naar Noord-Afrika, waar ze het Vandalenrijk stichtten.
Lombarden en Saksen: In de 6e eeuw fuseerden de Lombarden, een Germaanse stam uit Noord-Duitsland, met de Saksen, een andere Germaanse stam uit Noordwest-Duitsland. Ze vormden een alliantie en migreerden naar het Italiaanse schiereiland, waar ze het Lombardische Koninkrijk stichtten.
Alemannen en Sueben: In de 3de en 4de eeuw vormden de Alemannen, een Germaanse stam uit Zuid-Duitsland, een alliantie met de Sueben, een andere Germaanse stam uit Zuidwest-Duitsland. Samen trokken ze naar het Rijngebied en vestigden ze zich in delen van Gallië en Hispania.
Frankische Confederatie: De Franken waren oorspronkelijk een aantal verschillende stammen in het gebied dat nu bekend staat als Noordwest-Duitsland en Noord-Frankrijk. In de 3e eeuw begonnen deze stammen een alliantie te vormen, bekend als de Frankische Confederatie, onder leiding van de koning van de Salische Franken. Deze alliantie legde de basis voor het opkomende Frankische rijk.
Saksische confederaties: De Saksen waren oorspronkelijk een aantal Germaanse stammen die in het noorden van Duitsland en het aangrenzende gebied woonden. Tijdens de migratieperiode vormden deze stammen verschillende confederaties, zoals de Oost-Saksen, West-Saksen en Engelse Saksen. Deze confederaties fuseerden geleidelijk tot de Saksen, een etnische groep die een belangrijke rol speelde in de middeleeuwse geschiedenis.
Angelen, Saksen en Juten: In de 5e en 6e eeuw migreerden verschillende Germaanse stammen vanuit het gebied dat nu Denemarken is naar Groot-Brittannië. Onder hen waren de Angelen, Saksen en Juten. Hoewel ze afzonderlijke stammen waren, smolten ze samen met de bestaande Britse bevolking en vormden ze de Angelsaksische cultuur en het Angelsaksische koninkrijk.
Vergaderingen
Tacitus beschrijft de belangrijke rol van vergaderingen in de Germaanse politieke besluitvorming. In deze vergaderingen werden belangrijke kwesties besproken en beslissingen genomen. De koningen of leiders moesten de steun en goedkeuring van de stamleden krijgen voordat ze actie konden ondernemen. Waarschijnlijk hing de invloed tijdens een vergadering af van het individu en zijn status binnen de stam. Dit weerspiegelde de participatieve aard van de Germaanse politiek, waarin de mening en goedkeuring van de gemeenschap belangrijk waren. Het kiesrecht lag bij de vrije mannen (en mogelijk ook vrouwen) van de stam, die hun stem konden uitbrengen en invloed hadden op de besluitvorming. De koningen of leiders moesten de steun van de gemeenschap winnen en handelen in overeenstemming met hun wil. Binnen de stammen waren er vaak ook kleinere sociale groepen, zoals clans en families, die een belangrijke rol speelden in de politieke structuur.
Caesar beschrijft de Germaanse stammen als verdeeld in kleinere politieke eenheden, elk onder leiding van koningen en edelen. Hij merkt op dat de Germaanse samenleving geen centraal gezag kende en dat politieke besluitvorming plaatsvond in vergaderingen waar belangrijke kwesties werden besproken en beslissingen werden genomen.
In geval van crisis konden Germaanse stammen een samenwerkingsverband afspreken of zelfs fuseren (wat in de 4de eeuw vaak gebeurde). Een duidelijk voorbeeld van een samenwerking tussen de Germaanse stammen was rond de 9e eeuw n.Chr. onder Arminius, wat leidde tot de grote Germaanse overwinning bij het Teutoburger Wald.
Sociale structuur
Tacitus benadrukt de egalitaire aard van de Germaanse samenleving. Hij beschrijft een samenleving waarin sociale status niet werd bepaald door geboorte, maar door verdiensten en leiderschap. Hij vermeldt het belang van de krijgshaftigheid en individueel presteren in de Germaanse cultuur, en hoe deze eigenschappen werden gewaardeerd en erkend binnen de gemeenschap. Daarnaast beschrijft hij ook het belang van de "comitatus" of de krijgs gemeenschap, waarin krijgers zich vrijwillig verbonden aan een leider en hem trouw zwoeren.
De verdeling tussen man en vrouw
De Germaanse cultuur was patriarchaal. Dit maken we op omdat de Indo-Europese samenleving waarschijnlijk ook patriarchaal was. Ook uit de Germaanse wetten (De Salische Wet, de Frostathing wet, de Gulathingslov, de Lex Alamannorum en de Lex Baiuvariorum) komt een patriarchale samenleving naar voren. Binnen de Germaanse samenleving heerste een duidelijke rolverdeling. De vrouw was verantwoordelijk voor het huis, de kinderen, voor de samenleving binnen de stam. Mannen waren verantwoordelijk als kostwinner en voor de bescherming van de stam. De mate van patriarchaat kon mogelijk variëren tussen verschillende Germaanse stammen en binnen specifieke perioden zo wordt de Salische wet als de meest patriarchale wet gezien en bieden de Frostathinge en de Gulathingslov meer bescherming en rechten aan vrouwen in het geval van huwelijksconflicten. Er weinig bewijs van de exacte rolverdeling en de invloed die vrouwen daarin hadden. Men kan globaal aannemen dat het individueel presteren ten behoeven van de stam belangrijker was dan de rolverdeling tussen man en vrouw. Volgens de theorie van Janina Ramirez werden aristocratische vrouwen regelmatig net zozeer opgeleid om leiding te geven en krijgshandelingen uit te voeren als mannen. Dit resulteerde bijvoorbeeld in dat vrouwen ook konden toetreden in de krijgs klassen of als koningin.
De vrouw had meer vrijheid en autonomie dan bijvoorbeeld bij de Romeinse en later in de Christelijke samenleving. En misschien is de verdeling meer te vergelijken met die bij de Etrusken. Vrouwen hadden bezittingen en dreven onafhankelijk van hun man handel. Ze waren de baas van het huis en maakten beslissingen over de voedselvoorzieningen en kledingproductie. Het is ook onduidelijk of vrouwen bijvoorbeeld ambachten zoals smid en pottenbakker konden worden. Er zijn vrouwelijke leiders en koninginnen bekend binnen de Germaanse samenleving. Ook speelden vrouwen een centrale rol binnen de Germaanse religie. Ze waren priester, waarzegger en genezers. Ze hadden een belangrijke rol in rituele en ceremonies. Vrouwelijke godheden waren prominent aanwezig en werden geassocieerd met vruchtbaarheid, bescherming en wijsheid. Er zijn enkele verslagen van Germaanse vrouwen die deelnamen aan de strijd. Ook in verschillende mythologische verhalen wordt dit vermeld. Uit latere periodes zijn bij de Vikingen ook vrouwengraven met wapens en wapenrusting gevonden. Dit bewijst, al dan niet sporadisch, dat vrouwen participeren in de krijgersklasse. Dit kan mogelijk ook wijzen op dat vrouwen bijvoorbeeld als krijger werden aangesproken bij het verdedigen van de stam. Voor het roven van vee en het aanvallen van andere stammen kan worden gesuggereerd dat dit sowieso meer de rol was van jonge mannen die binnen de stam nog geen status hadden verworven of verbindingen in een gezin hadden gelegd.
Enkele voorbeelden van vrouwelijke krijgers binnen de Germaanse cultuur zijn:
De Walkuren: In de Noordse mythologie worden de Walkuren beschreven als vrouwelijke goddelijke wezens die de taak hebben om de gevallen krijgers op het slagveld te selecteren en naar de Valhalla te begeleiden. Ze worden afgebeeld als strijdbare vrouwen die zowel moedig als machtig zijn.
Brynhild: Brynhild is een belangrijke figuur in de Noordse mythologie en wordt vaak beschreven als een vrouwelijke krijger en heldin. Ze is een Walkure en neemt deel aan gevechten en avonturen. Haar verhaal is met name bekend in de Völsunga-saga en de Nibelungenlied.
Hervor: Hervor is een legendarische figuur in de Noordse mythologie en de saga's. Ze staat bekend als een dappere krijger en leider. Hervor is vooral bekend van het verhaal waarin ze haar vader's zwaard uit zijn graf haalt en haar lot als krijger vervult.
Lagertha: Lagertha is een semi-mythologische figuur uit de Vikingtijd en wordt genoemd in de saga's. Ze wordt beschreven als een dappere krijger en zou volgens de verhalen de vrouw zijn geweest van de legendarische Vikingheld Ragnar Lodbrok.
Saxo Grammaticus beschreef in zijn History of the Danes krijgersvrouwen die verkleed waren als mannen en wapens hanteerden.
Freydís, in de Groenlandse sage, is manipulatief en hebzuchtig. Na de mensen met wie ze reisde te hebben bedrogen, vermoordt Freydís vijf vrouwen met een bijl.
De Laxdæla-sage vertelt het verhaal van Auðr, wiens man haar verlaat voor een andere vrouw omdat ze altijd een herenbroek draagt. Ze besluit wraak te nemen en steekt hem, gekleed als een man, met een zwaard neer. De Laxdœla-sage heeft het breedste scala aan vrouwelijke personages van alle sagen, en had waarschijnlijk een beoogd vrouwelijk publiek. Het wordt geïnterpreteerd als een alternatief voor het ontgoochelde leven dat vrouwen leidden gezien hun beperkte rol in de samenleving.
Hervör, in de Hervarar-sage ok Heiðreks, is het enige kind van Angantyr. Al vroeg toont ze meer aanleg voor wapens dan traditionele vrouwelijke taken. Ze hanteert het familie zwaard tegen de wens van haar vader in en beleeft vele mannelijke avonturen. Pas als ze besluit zich te settelen en kinderen te krijgen, wordt de mannelijke lijn van de familie hersteld, waardoor ze de mantel van zoon kan neerleggen die Angantyr nooit heeft gehad.
Religie
Religie speelde een cruciale rol in de Germaanse samenleving, met goden als Wodan, Donar en Nerthus. Tacitus en Caesar vermeldden verschillende goden en religieuze praktijken, en hoewel Tacitus beweerde dat de Germanen geen beeltenissen van hun goden maakten, zijn er archeologische vondsten van Germaanse votiefbeeldjes. Bomen werden vereerd en dienden als heilige centra die de verschillende niveaus van het universum verbonden. Tempels, verering palen en oude structuren werden ook gebruikt voor religieuze doeleinden. De rol van religieuze functionarissen, zoals priesters en sjamanen, is echter niet volledig begrepen. De Germaanse begrafeniscultuur omvatte zowel crematie als inhumatie, met grafgoederen en verschillende soorten graven, zoals urnengraven en rijgraven voor de elite.
Inzicht in de Germaanse religie en begrafeniscultuur biedt waardevolle informatie over de geschiedenis en tradities van de Germaanse volkeren. Archeologische vondsten, zoals votiefbeeldjes, tempels en graven, helpen ons een beter begrip te krijgen van hun geloofssysteem en sociale hiërarchie.
Fysieke kenmerken en kleding
Tacitus beschrijft de Germaanse stammen als grote, blonde en blauwogige mensen. Hij benadrukt hun krijgshaftige uitstraling en het belang dat ze hechten aan hun uiterlijk. De Germaanse mannen worden beschreven als trots op hun lange, blonde haren.
Tacitus beschrijft de kledingstijl van de Germaanse volkeren als eenvoudig maar functioneel. Hij meldt dat ze vaak tunieken droegen die werden vastgemaakt met een riem om het lichaam. Deze tunieken hadden verschillende kleuren en patronen.
Tacitus wijst op de liefde van de Germaanse volkeren voor sieraden en versieringen. Hij vermeldt dat ze graag gouden en zilveren ringen, armbanden en kettingen droegen. Deze sieraden dienden niet alleen als decoratie, maar waren ook een uiting van status, rijkdom en persoonlijke identiteit. Ze werden beschouwd als waardevolle bezittingen die werden doorgegeven van generatie op generatie. Tacitus benadrukt ook de trots en betekenis die Germaanse vrouwen hechtten aan het dragen van sieraden. Hij schrijft dat deze sieraden niet alleen hun schoonheid benadrukten.
Wapens en uitrusting
Tacitus besteedt ook aandacht aan de wapens en uitrusting van de Germaanse krijgers. Hij vermeldt dat ze bekend stonden om hun vaardigheid met het zwaard, de speer en het schild. De wapens waren meestal eenvoudig van ontwerp maar functioneel, waarmee ze effectief konden vechten in zowel nabije gevechten als van op afstand.
Huwelijk en familieleven
Tacitus beschrijft de Germaanse stammen als trouw aan hun echtgenoten en hecht aan het huwelijk. Hij merkt op dat echtscheiding zeldzaam is en dat vrouwen een grote invloed hebben binnen het gezin. Hij benadrukt ook het belang van familiebanden en de solidariteit binnen de familieclans.
Economie en landbouw
Tacitus beschrijft de Germaanse samenleving als agrarisch, waarbij landbouw en veeteelt belangrijke economische activiteiten zijn. Hij benadrukt de eenvoudige levensstijl van de Germanen en hun afkeer van luxegoederen. Ze hechten waarde aan vrijheid en zelfvoorziening.
Oorlogvoering en krijgskunst
Tacitus benadrukt de krijgshaftigheid van de Germaanse stammen en hun vaardigheden in de oorlogvoering. Hij beschrijft hun tactieken, wapens en de organisatie van hun krijgsmachten. De Germanen stonden bekend om hun moed en vastberadenheid in de strijd.
Noorse teksten van na de bekering tot het Christendom, maken melding van toegewijde groepen krijgers, van wie sommigen, de berserkir (berserkers) en ulfheðnar, werden geassocieerd met respectievelijk beren en wolven. In de Ynglinga-sage associeert Snorri Sturluson deze krijgers met Odin. Veel geleerden beweren dat krijgers bendes, met hun inwijdingsrituelen en organisatievormen, terug te voeren zijn op de tijd van Tacitus, die verschillende krijgers bendes en samenlevingen onder de Germani bespreekt. Deze geleerden beweren verder dat deze banden tot op zekere hoogte verder terug te voeren zijn op Proto-Indo-Europese voorlopers. Andere geleerden, zoals Hans Kuhn, betwisten continuïteit tussen Noorse en eerdere krijgers bendes. Inhumatie- en crematiegraven met berenklauwen, tanden en huiden zijn overal in het Germaans Sprekende gebied te vinden, vooral gebruikelijk op de Elbe van 100 v.Chr. Tot 100 n.Chr. En in Scandinavië van de 2e tot 5e eeuw n.Chr.; deze kunnen verband houden met de krijgers verenigingen.
Caesar benadrukt het belang van de krijgersklasse binnen de Germaanse samenleving. Hij beschrijft de Germaanse krijgers als dapper en moedig, en merkt op dat succes in de strijd essentieel was voor het verkrijgen van status en respect. De krijgers waren vaak de belangrijkste sociale groep en hun prestaties in de oorlog werden gewaardeerd en geëerd binnen de gemeenschap.
Rechtssysteem
Tacitus beschrijft de Germaanse stammen als het hanteren van een vorm van gewoonterecht. Hij legt uit dat geschillen en misdaden worden beslecht door gekozen rechters in openbare vergaderingen. De straffen variëren van geldboetes tot verbanning en zelfs de doodstraf, afhankelijk van de ernst van de misdaad. In de Germaanse wetten wordt de doodstraf echter zelden genoemd.
Economie en landbouw: Tacitus beschrijft de Germaanse samenleving als agrarisch, waarbij landbouw en veeteelt belangrijke economische activiteiten zijn. Hij benadrukt de eenvoudige levensstijl van de Germanen en hun afkeer van luxegoederen. Ze hechten waarde aan vrijheid en zelfvoorziening. (Maar dat laatste kan ook puur propaganda zijn)
De Romeinse limes
De Romeinse grenslijn, de limus, was veel meer dan alleen een fysieke barrière. Het Romeinse rijk trok deze grens op langs de rivieren de Rijn en de Donau Het was een symbool van de Romeinse overheersing en hun drang om hun rijk uit te breiden. Vanuit het Germaanse perspectief voelde de limus als een ondoordringbare muur, die onze vrije levenswijze scheidde van hun georganiseerde wereld. Hoewel de limus de Germanen lijken te isoleren hebben ze de verschillende stammen ook verenigd. Er werden fusies tussen de stammen gemaakt waarbij onderlinge geschillen opzij werden gezet. Deze trend begon in zekere mate al toen Arminius en de slag bij het Teutoburgerwoud in 9 n.Chr
Ondanks de Romeinse limus werden er constant handelsexpedities tussen het Romeinse rijk en de Germaanse stammen gevoerd. Het Romeinse rijk was dus niet hermetisch afgesloten voor de Germanen, de Romeinen wilde eerder controlle hebben op wie er de grens over staken zodat er geen militaire verplaatsingen of verplaatsingen van stammen konden plaatsvinden. De Romeinen bouwden grote steden aan de limus en dit vormde ook voor de Germaanse stammen een afzetmarkt voor hun handel. Daarnaast namen veel Germanen dienst als huursoldaat (auxiliae) in het Romeinse leger. Beide culturen kende elkaar goed en het Romeinse rijk werd door de velen Germaanse contacten steeds verder Germaans beinvloed.
De grote volksverhuizingen
De Grote Volksverhuizingen verwijzen naar een periode in de late oudheid (4e-6e eeuw n.Chr.) waarin verschillende Germaanse en andere stammen zich verplaatsten en migraties veroorzaakten die grote politieke, sociale en culturele veranderingen teweegbrachten in Europa. Deze migraties werden veroorzaakt door verschillende factoren, waaronder invasies van de Hunnen in Oost-Europa, interne conflicten binnen het Romeinse Rijk, klimaatverandering, economische druk en de zoektocht naar betere landbouwgronden en rijkdom. Als gevolg hiervan begonnen Germaanse stammen zich te verplaatsen, op zoek naar nieuwe gebieden om te vestigen. Enkele prominente gebeurtenissen tijdens de Grote Volksverhuizingen zijn onder andere:
De invasie van de Hunnen: De opkomst van de Hunnen onder leiders zoals Attila veroorzaakte een reeks invasies in het oostelijke deel van Europa, waardoor andere Germaanse stammen zoals de Visigoten en Ostrogoten naar het westen migreerden.
De val van het West-Romeinse Rijk: Het West-Romeinse Rijk werd geconfronteerd met interne problemen en invasies van verschillende Germaanse stammen, zoals de Vandalen, de Alanen en de Sueben. In 476 n.Chr. werd de laatste West-Romeinse keizer afgezet, wat het einde markeerde van het West-Romeinse Rijk.
De migratie van de Goten: De Goten, bestaande uit de Visigoten en Ostrogoten, migreerden vanuit Oost-Europa naar het westen. Ze vestigden zich in verschillende delen van het Romeinse Rijk en speelden een belangrijke rol in de val van het West-Romeinse Rijk.
De Vandalen in Noord-Afrika: De Vandalen, oorspronkelijk een Oost-Germaanse stam, trokken door Europa en vestigden zich uiteindelijk in Noord-Afrika. Ze stichtten een eigen koninkrijk en bedreigden de maritieme handel van het Romeinse Rijk.
De migratie van de Franken: De Franken, onder leiding van koning Clovis, migreerden vanuit hun oorspronkelijke gebied in het huidige Duitsland naar Gallië (het huidige Frankrijk). Ze vestigden het Frankische Rijk en zouden later een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van West-Europa.
De Grote Volksverhuizingen hadden enorme gevolgen voor Europa. Ze leidden tot politieke instabiliteit, de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk en de opkomst van nieuwe koninkrijken en staten.
in de nasleep van de Grote Volksverhuizingen, ontstonden er enkele machtige Germaanse koninkrijken en staten die de loop van de geschiedenis zouden veranderen. Eén van deze opmerkelijke rijken was het Frankische Rijk, gesticht door de Franken onder leiding van koning Clovis. De Franken waren oorspronkelijk een Germaanse stam die hun territorium uitbreidde over grote delen van Gallië, het huidige Frankrijk. Ze vormden een krachtige politieke en militaire macht en legden zo de basis voor het latere Heilige Roomse Rijk.
Terwijl de Franken zich in het westen vestigden, verwierf een andere Germaanse stam, de Visigoten, autonomie op het Iberisch Schiereiland. Na de val van het West-Romeinse Rijk vestigden de Visigoten het Visigotische Koninkrijk, met Toledo als hun hoofdstad. Dit koninkrijk zou gedurende enkele eeuwen een belangrijke rol spelen in de middeleeuwse geschiedenis van Spanje.
Ondertussen migreerden de Ostrogoten naar het oosten van Europa, waar ze het Ostrogotische Koninkrijk vestigden. Dit koninkrijk omvatte het Italiaanse schiereiland en had een aanzienlijke invloed op de politiek en cultuur in die regio. Onder het bewind van koning Theodorik de Grote bereikten de Ostrogoten een periode van politieke stabiliteit en culturele bloei.
In het noorden van Italië vestigden de Longobarden zich in Lombardije, waar ze het gelijknamige koninkrijk stichtten. De Longobarden waren bekend om hun krachtige militaire cultuur en lieten een blijvende erfenis na, waaronder het 'Edictum Rothari', een belangrijk wetboek dat van invloed was op het middeleeuwse rechtssysteem.
Ondertussen vestigden de Angelsaksen zich in Groot-Brittannië na de terugtrekking van de Romeinse legers. Ze vormden verschillende koninkrijken, zoals Wessex, Mercia en Northumbria, die uiteindelijk samensmolten tot het Angelsaksische koninkrijk Engeland. De Angelsaksen zouden een cruciale rol spelen in de vorming van de Engelse cultuur en identiteit.
Deze Germaanse stammen die staten werden na de grote volksverhuizingen droegen bij aan de vorming van de middeleeuwse Europese samenleving. Ze brachten politieke stabiliteit, culturele ontwikkeling en legden de basis voor de toekomstige naties en rijken die de geschiedenis van Europa zouden vormen.
Germaanse stammen & het Christendom
In een tijd waarin de Germaanse stammen nog hun oude goden en geloofssystemen aanhingen, begon er een verschuiving plaats te vinden naar het christendom. Deze verandering kwam voort uit verschillende gebeurtenissen en ontmoetingen die de stammen met de nieuwe religie in aanraking brachten.
In de 4e eeuw, toen het Romeinse Rijk nog steeds zijn invloed uitoefende op grote delen van Europa. Het christendom begon zich steeds verder te verspreiden, en missionarissen trokken naar het noorden om de Germaanse stammen te bekeren. Een van de meest opmerkelijke figuren was de bisschop Ulfilas, een Gotische missionaris die bekend stond om zijn vertaling van de Bijbel in het Gotisch. Het was in deze tijd dat de Franken onder invloed kwamen van het christendom. Koning Clovis, die een belangrijke rol speelde in de opkomst van het Frankische Rijk, nam het christelijk geloof aan na zijn overwinning in de Slag bij Tolbiac. Dit markeerde het begin van de bekering van de Franken tot het christendom en de daaropvolgende kerstening van het Frankische Rijk. Vaak bekeerde koningen zich tot het Christendom uit de ambitie om voort te bouwen op de ruines van het Romeinse rijk en uit politieke overwegingen om aansluiting te vinden bij andere volkeren. Beide ambities zullen tot de vroeg-moderne tijd kenmerkend zijn voor deze nieuwe periode van de geschiedenis. Hiermee verlieten de 4.000 jaar oude tradities van Indo-Europees, Germaanse religies en sloegen ze het pad in van Christenlijk-Romeinse rijk.
Ook de Visigoten kwamen in aanraking met het christendom, zij het op een andere manier. Na de plundering van Rome in 410 vestigden de Visigoten zich in het West-Romeinse Rijk en begonnen ze te assimileren met de Romeinse cultuur. Ze kwamen in contact met de christelijke gemeenschappen in het rijk en begonnen geleidelijk aan het geloof over te nemen. Uiteindelijk werd het Arianisme, een afwijkende stroming binnen het christendom, de dominante vorm van het geloof onder de Visigoten.
De Ostrogoten volgden een vergelijkbaar pad als de Visigoten. Onder het bewind van koning Theodorik de Grote kwamen de Ostrogoten in contact met het christendom, met name het Arianisme. Hoewel Theodorik zelf Ariaans was, stond hij religieuze tolerantie toe en werden er kerken gebouwd voor zowel Ariaanse als orthodoxe christenen.
Terwijl de Longobarden zich in Italië vestigden, kwamen ze in aanraking met het katholieke geloof van de Romeinse bevolking. Onder invloed van de gevestigde katholieke kerk bekeerden de Longobarden zich geleidelijk aan tot het christendom.
Voor de Angelsaksen in Groot-Brittannië vond de kerstening plaats met de komst van christelijke missionarissen, zoals Augustinus van Canterbury, die in opdracht van paus Gregorius de Grote naar Engeland werden gestuurd. Augustinus slaagde erin om de koning van Kent, koning Æthelberht, te bekeren tot het christendom, wat leidde tot de bekering van veel Angelsaksische koninkrijken in de daaropvolgende eeuwen.
De kerstening van de Germaanse stammen was een geleidelijk proces dat plaatsvond door middel van missionarissen, contact met andere christelijke gemeenschappen en politieke overwegingen. Het christendom wortelde zich in de Germaanse samenlevingen en had een diepgaande invloed op hun cultuur, wetten en tradities. Het markeerde het begin van een nieuw tijdperk en vormde de basis voor de christelijke rijken die zouden volgen in de Middeleeuwen.
De bekering tot het Christendom was een geleidelijk proces dat enkele eeuwen duurde. Tijdens een deel van dit proces is de bevolking met wetgeving en geweld weggetrokken van hun oorspronkelijke tradities waarin ze al 4000 jaar leefden.
Germaanse stammen 1ste-4de eeuw
Dit overzicht bevat de meest prominente Germaanse stammen van de 1ste tot 4de eeuw n.Chr
Cherusken: Een Germaanse stam die bekend is vanwege hun leider Arminius, die de Romeinen versloeg in de Slag bij het Teutoburgerwoud.
Sueben: Een confederatie van Germaanse stammen die in het huidige Duitsland, Polen en Tsjechië woonden. Ze werden beschreven als krijgshaftig en hadden invloed op andere Germaanse groepen.
Quaden: Een Germaanse stam die in het huidige Slowakije, Oostenrijk en Hongarije woonde. Ze waren bekend om hun cavalerie en namen deel aan conflicten met het Romeinse Rijk.
Marcomannen: Een Germaanse stam die in het huidige Tsjechië en Oostenrijk woonde. Ze hadden regelmatig conflicten met het Romeinse Rijk, vooral tijdens de Marcomannenoorlogen.
Hermunduren: Een Germaanse stam die in het huidige Duitsland en Polen woonde. Ze hadden nauwe contacten met de Romeinen en namen deel aan Romeinse militaire campagnes.
Goten: Een overkoepelende term voor verschillende Germaanse stammen, waaronder de Visigoten en Ostrogoten, die uiteindelijk het Romeinse Rijk zouden binnenvallen.
Semnonen: Een Germaanse stam die in het huidige Duitsland woonde. Ze waren bekend om hun strijdlustigheid en hun vermeende religieuze centrum, de Irminsul.
Langobarden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk in Scandinavië woonde en later naar het huidige Italië migreerde, waar ze het koninkrijk Longobardije stichtten.
Herulen: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en later naar het zuiden migreerde. Ze namen deel aan invallen in het Romeinse Rijk.
Bataven: Een Germaanse stam die in het huidige Nederland woonde. Ze stonden bekend om hun vaardigheden als cavalerie en werden gerekruteerd als bondgenoten van het Romeinse Rijk.
Angelen: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit het gebied dat nu Denemarken is kwam en later delen van Engeland binnenviel, waardoor het land de naam "Angelland" kreeg.
Warnen: Een Germaanse stam die in het huidige Duitsland en Denemarken woonde. Ze namen deel aan conflicten met het Romeinse Rijk en werden later geassimileerd door de Saksen.
Chattuarii: Een Germaanse stam die in het huidige Nederland en Duitsland woonde. Ze waren betrokken bij conflicten met het Romeinse Rijk en werden later opgenomen in het Frankische rijk.
Frisii: Een Germaanse stam die in het huidige Nederland en Duitsland woonde. Ze waren bekend om hun handelsactiviteiten en hun maritieme vaardigheden.
Cananefaten: Een Germaanse stam die in het huidige Nederland woonde. Ze werden beschouwd als bondgenoten van het Romeinse Rijk en namen deel aan militaire campagnes.
Lombarden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en later naar het huidige Italië migreerde, waar ze het Lombardische koninkrijk stichtten.
Hermiones: Een overkoepelende term voor verschillende Germaanse stammen die in het huidige Duitsland en Polen woonden. Ze werden beschouwd als krijgers en namen deel aan conflicten met het Romeinse Rijk.
Rugiërs: Een Germaanse stam die oorspronkelijk in Scandinavië woonde en later naar het huidige Polen en Duitsland migreerde. Ze namen deel aan conflicten met Romeinse legers.
Burgunden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en later naar het huidige Zwitserland en Frankrijk migreerde. Ze stichtten het koninkrijk Bourgondië.
Lombarden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en later naar het noorden van Italië migreerde, waar ze het Lombardische koninkrijk oprichtten.
Germaanse stammen 5de-10de eeuw
Dit overzicht bevat de meest prominente Germaanse stammen van de 5de tot 10de eeuw n.Chr
Visigoten: Een Germaanse stam die zich in het begin van de 5e eeuw in het westen van het Romeinse Rijk vestigde, in het gebied dat nu Spanje en Portugal beslaat.
Ostrogoten: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit het oosten kwam en later delen van het Romeinse Rijk in Italië en de Balkan veroverde.
Vandalen: Een Germaanse stam die vanuit Scandinavië naar het zuiden migreerde en uiteindelijk Noord-Afrika binnenviel, waar ze een rijk vestigden.
Franken: Een confederatie van Germaanse stammen die zich in het noorden van Gallië (het huidige Frankrijk) vestigden en uiteindelijk het Frankische rijk vormden.
Saksen: Een Germaanse stam die in Noord-Duitsland en delen van Nederland en Denemarken woonde. Ze stonden bekend om hun zeemanskunst en ze waren zowel handelaars als plunderaars.
Angelen: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit het gebied dat nu Denemarken is kwam en later delen van Engeland binnenviel, waardoor het land de naam "Angelland" kreeg.
Lombarden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en zich vestigde in het huidige Noord-Italië, waar ze het Lombardische koninkrijk stichtten.
Alemannen: Een confederatie van Germaanse stammen die in het gebied van het huidige Zuid-Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk leefden.
Juten: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Denemarken kwam en zich vestigde in delen van Noord-Duitsland en het huidige Jutland (Denemarken).
Longobarden: Een Germaanse stam die oorspronkelijk uit Scandinavië kwam en zich vestigde in het noorden van Italië, waar ze het koninkrijk Longobardije oprichtten.