Religie speelde een belangrijke rol in de Germaanse samenleving. Dat bevestigen ook de Romeinse geschiedschrijvers Tacitus en Caesar, beide maken ze vermeldingen van de Germaanse religie. Tacitus noemt goden zoals Wodan, Donar en Nerthus en beschrijft hun rol, terwijl Caesar minder gedetailleerd is maar ook enkele goden en religieuze praktijken vermeldt. Er zijn echter archeologische vondsten van Germaanse votiefbeeldjes, wat aangeeft dat er wel beeltenissen werden gemaakt. In deze blog gaan we verder in op wat we weten van de Germaanse religie.
Germaanse goden
Enkele van de bekendste Oud-Germaanse goden zijn Wodan (Odin), Donar (Thor), en Frija (Freyja). Wodan was de oppergod en werd geassocieerd met wijsheid, oorlog en magie. Hij was ook de god van de doden en het hiernamaals. Donar was de god van de donder en bliksem, en stond bekend om zijn immense kracht en beschermende eigenschappen. Frija was de godin van liefde, vruchtbaarheid en schoonheid, en werd gezien als een beschermer van vrouwen en moeders.
Naast deze drie belangrijke goden, waren er tal van andere goden en godinnen in het Germaanse pantheon, zoals Tiwaz (Tyr), god van gerechtigheid, Forseti, god van recht en vrede, en Frigg, de echtgenote van Wodan en godin van het huwelijk en de vruchtbaarheid.
Beeltenissen van Goden
Tacitus vermeldt dat de Germanen geen beeltenissen maakten van hun goden maar ze eerder als spirituele krachten in de natuur zochten. Dit is echter niet waar en tijdens opgravingen in vennen en moerassen worden regelmatig eikenhouten Germaanse votiefbeeldjes gevonden.
Vereringen van bomen
Net als andere Indo-Europese volkeren vereerden de Germanen verschillende soorten bomen, mogelijk geïnspireerd door de mythologische Yggdrasil. Deze heilige bomen werden gezien als een centrum dat de verschillende niveaus van het universum verbindt en de wereld zelf vertegenwoordigt.
Na de bekering van de Angelsaksen en Saksen tot het christendom in de 7e en 8e eeuw werden veel heidense praktijken met betrekking tot bomen, zoals aanbidding en het geven van geschenken, verboden. Desondanks zijn er in verslagen uit de 11e eeuw nog steeds meldingen van het plaatsen van offers bij bomen in Engeland en het aanbidden van geesten in bosrijke gebieden in Saksen. De boetewetten van die tijd verbieden expliciet het gebruik van heilige gebieden rond stenen, bomen en bronnen.
In latere volksverhalen worden er nog steeds offers gebracht aan boomgeesten, zoals Askafroa in Scandinavië en Duitsland, en de Vrouwen van One Tree Hill in Engeland. In dit laatste geval worden de giften aan de bomen specifiek geassocieerd met een terugkeer van vruchtbaarheid van het land. Er bestaat ook een Scandinavische volkstraditie waarbij boeren kleine offers brengen aan een "bewakerboom", die wordt gezien als een beschermende entiteit voor het gezin en het land.
Religieuze plaatsen
Caesar en Tacitus beweerden dat de oude Germanen geen tempels hadden en alleen in heilige bossen, meren, vennen en moerassen aanbaden. Archeologisch bewijs heeft aangetoont dat de Germanen naast heilige plekken in de natuur ook hun goden vereerden in tempels en vereringspalen gebruikten. Ook oude Neolithische structuren zoals tumuli en staande stenen werden door de Germanen hergebruikt als plaats om de goden te vereren.
Grote vuurkorven en grote centrale gebouwen in nederzettingen hadden waarschijnlijk ook ceremoniële religieuze functies. Latere christelijke bronnen verwijzen naar tempels die werden gebruikt door verschillende Germaanse stammen, en er zijn ook tempels gevonden in Romeinse stijl gewijd aan de matronae. Ook in de Friese wet, de Lex Frisionum van na de bekering tot het Christendom worden straffen vermeld voor degene die inbraken in gewijde tempels of tempels ontheiligden. Een aan Hercules gewijde tempel uit het gebied van de Bataven te Empel in Nederland vertoont een typisch Romeins-Keltische bouwstijl.
Een vroege Scandinavische tempel is gevonden in Uppåkra, het moderne Zweden. Het gebouw, een zeer grote hal met twee ingangen, werd tussen 200 en 950 n.Chr. 7 keer op exact dezelfde plek herbouwd. Architectonisch lijkt de tempel qua constructie op latere Scandinavische staafkerken. Een soortgelijk gebouw is gevonden in Møllebækvej in Zeeland dat dateert uit de 3e eeuw na Christus,
Priesters, sjamanen & druides
Tacitus beschrijft verschillende religieuze functionarissen in de Germaanse samenleving, waaronder priesteressen genaamd "Almae", die dienden als orakels en een belangrijke rol speelden bij religieuze rituelen. Er is echter verdeeldheid onder geleerden over de aard en functie van Germaanse priesters of sjamanen. Sommige geleerden op het gebied van religiestudies geloven dat er oorspronkelijk geen aparte klasse van priesters was en dat koningen en stamhoofden vaak de rituele functies vervulden. Anderzijds beweren taalkundigen op basis van gereconstrueerde woorden voor "priester" dat er wel degelijk een gespecialiseerde klasse van priesters bestond.
Caesar beweerde dat de Germanen geen druïden hadden, terwijl Tacitus verschillende soorten priesters noemt. Romeinse bronnen vermelden echter geen Germaanse religieuze functionarissen. Latere beschrijvingen van vergelijkbare rituelen zoals die vermeld door Tacitus, noemen geen rituele specialisten, maar het is redelijk om aan te nemen dat ze wel degelijk aanwezig waren. In de Vikingtijd hadden rituele specialisten in Scandinavië mogelijk symbolische insignes zoals staven en eed ringen, maar het is onduidelijk of ze een hiërarchie vormden. Ze lijken ook andere niet-religieuze rollen in de samenleving te hebben vervuld.
Oudnoorse sagen maken vaak melding van vrouwelijke rituele specialisten onder de Noord-Germaanse volkeren, zowel als priesteressen als waarzeggers. Zowel Tacitus als de Eiríks saga rauða vermelden een zieneres die profeteert vanaf een verhoogd platform, en de Eiríks saga rauða noemt ook het gebruik van een toverstok of staf.
Romeinse goden?
Stenen altaren van de matronae en Nehalennia tonen vrouwen in Germaanse kleding, maar volgen verder Romeinse modellen. Andere afbeeldingen van Mercurius, Hercules of Mars tonen geen verschil met Romeinse modellen. In heel Germania zijn veel bronzen en zilveren beelden van Romeinse goden gevonden, sommige gemaakt door de Germani zelf, wat suggereert dat de Germani zich deze figuren toe-eigenden. Heiko Steuer suggereert dat deze beelden waarschijnlijk werden geherinterpreteerd als lokale, Germaanse goden en gebruikt op huisaltaren: een vondst uit Odense daterend uit c. 100-300 CE bevat beelden van Mercurius, Mars, Jupiter en Apollo.
Begrafenisrituelen
De Germaanse volkeren hadden oorspronkelijk de gewoonte van crematie, waarbij de overledenen werden verbrand. Dit was de meest voorkomende praktijk tot de eerste eeuw voor Christus. Na die periode begonnen er echter ook inhumatiebegrafenissen te verschijnen, waarbij de lichamen werden begraven. Bij crematie werd de as meestal verzameld in urnen, maar er zijn ook gevallen bekend waarbij de as in kuilen, heuvels of kisten werd achtergelaten. In de Vikingtijd in Scandinavië kreeg ongeveer de helft van de bevolking geen graf. Hun as werd verstrooid of hun lichamen werden niet begraven.
Grafgoederen speelden een belangrijke rol in de Germaanse begrafeniscultuur. Deze goederen konden worden gebroken en bij de overledene in het graf worden geplaatst of samen met het lichaam op de brandstapel worden verbrand. Ze omvatten kleding, sieraden, voedsel, drinkwaren, borden en gebruiksvoorwerpen. Vanaf de eerste eeuw na Christus werden in een minderheid van de graven ook wapens aangetroffen. Op het vasteland werd inhumatie tegen het einde van de migratieperiode de meest gebruikelijke vorm van begraven onder de Zuid-Germaanse volkeren, terwijl cremeren in Scandinavië vaker voorkwam. Tijdens de migratie- en Merovingische periode werden graven vaak heropend en werden grafgeschenken verwijderd, zowel door grafrovers als als onderdeel van een geoorloofde verhuizing. In de Merovingische periode werden in de meeste mannelijke graven wapens aangetroffen.
Urnengraven werden vaak bedekt met stenen en omringd door stenen cirkels. De urnen werden vaak geplaatst in een mortuarium dat mogelijk diende als een cultusstructuur. Begraafplaatsen werden soms gevestigd rond oude grafheuvels uit de Bronstijd of hergebruikten deze heuvels. Later werden begraafplaatsen in de buurt van Romeinse ruïnes en wegen geplaatst, mogelijk om de overgang van de doden naar het hiernamaals te vergemakkelijken. Sommige graven omvatten ook begrafenissen van paarden en honden, waarbij paarden mogelijk werden gezien als vervoermiddelen naar het hiernamaals. Tijdens de migratieperiode werden begrafenissen met honden in een groot gebied aangetroffen. Het is mogelijk dat de honden bedoeld waren om de overledene in het hiernamaals te beschermen of om wraak van de doden te voorkomen.
Vanaf het jaar 1 na Christus begonnen inhumatie begrafenissen in grote grafheuvels met houten of stenen grafkamers te verschijnen in het hele Germaanse gebied. Deze graven bevatten kostbare grafgiften en waren apart gelegen van de normale begraafplaatsen. In de 3e eeuw waren er elite begrafenissen te vinden van Noorwegen tot Slowakije, waarvan er veel waren op Jutland. Deze graven bevatten meestal borden en tafelgerei, mogelijk bedoeld voor gebruik door de overledene in het hiernamaals of tijdens een begrafenismaaltijd. In de 4e eeuw ontstond de praktijk van het aanleggen van elite Reihengräber (rijgraven) onder de continentale Germaanse volkeren. Deze graven waren gerangschikt in rijen en bevatten grote hoeveelheden goud, juwelen, ornamenten en andere luxeartikelen. In tegenstelling tot crematiebegraafplaatsen werden op Reihengräber-begraafplaatsen slechts een paar honderd personen begraven. In Scandinavië werden in de 9e en 10e eeuw vooral elite-kamergraven gebruikelijk. Hierbij werd het lichaam van de overledene soms zittend begraven, met objecten in de handen of op de schoot.
Rijgraven
Reihengräber, ook wel bekend als rijgraven, waren een specifiek type begraafplaatsen die voorkwamen onder de Germaanse volkeren tijdens de migratieperiode en de Merovingische periode. Deze graven waren opmerkelijk vanwege hun rijenopstelling, waarbij meerdere graven naast elkaar werden geplaatst.
Reihengräber werden voornamelijk aangetroffen op het Europese vasteland, met name in gebieden bewoond door de Germaanse stammen. Ze waren te vinden in landen als Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Slowakije en andere omliggende regio's.
Deze graven waren meestal gereserveerd voor de elite of belangrijke individuen binnen de Germaanse samenleving. Ze werden gekenmerkt door hun grote omvang en werden vaak versierd met grafheuvels, stenen structuren en grafkamers gemaakt van hout of steen.
Wat Reihengräber onderscheidde van andere begraafplaatsen waren de overvloedige grafgiften en luxeartikelen die werden begraven samen met de overledene. Deze grafgiften omvatten vaak gouden sieraden, juwelen, wapens, borden, tafelgerei en andere waardevolle voorwerpen. Het geloof was dat deze items van nut zouden zijn voor de overledene in het hiernamaals of mogelijk gebruikt zouden worden tijdens begrafenismaaltijden.
In tegenstelling tot crematiebegraafplaatsen waarbij de overledenen werden gecremeerd, werden de lichamen in Reihengräber begraven. Het aantal personen dat op deze begraafplaatsen werd begraven, was echter beperkt, vaak slechts enkele honderden individuen.
Reihengräber geven ons belangrijke inzichten in de sociale hiërarchie, begrafenispraktijken en culturele waarden van de Germaanse volkeren tijdens die periode. De rijkdom en uitbundigheid van de grafgiften suggereren een sterke nadruk op prestige en status, evenals het geloof in een leven na de dood. Deze graven zijn waardevolle archeologische vondsten die ons helpen de geschiedenis en tradities van de Germaanse samenleving beter te begrijpen.
De vroegst bekende scheepsbegrafenis werd gevonden in Jutland, uit de laat-Romeinse keizerlijke periode. Er zijn ook eerdere begrafenissen buiten Scandinavië gevonden, zoals in Wremen aan de rivier de Weser in Noord-Duitsland, uit de 4e of 5e eeuw na Christus. Vanaf ongeveer 600 na Christus kwamen scheepsbegrafenissen voor in Engeland en verspreidden ze zich door heel Scandinavië en de gebieden waar Scandinaviërs reisden. In sommige gevallen werd de overledene eerst gecremeerd in het schip voordat er een heuvel overheen werd gebouwd, zoals beschreven door Ahmad ibn Fadlan voor de Rus'. Geleerden debatteren over de betekenis van deze begrafenissen, waarbij het schip mogelijk als transportmiddel naar het volgende leven diende of de symboliek van een feestzaal had. Delen van de schepen werden vaak lange tijd onbedekt gelaten.
Toekomst voorspellen
Het werpen en trekken van loten om de toekomst te voorspellen was een wijdverbreide praktijk onder de Germaanse volkeren, zoals blijkt uit middeleeuwse en oude teksten. Taalkundige analyse bevestigt dat deze praktijk al lange tijd bestond. Sinds 2002 zijn er op verschillende archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd en de migratieperiode ongeveer 160 loten van verschillende materialen ontdekt.
Een van de meest gedetailleerde beschrijvingen van Germaanse loterijen is te vinden in Tacitus' werk "Germania", hoofdstuk 10. Volgens Tacitus gebruikten de Germaniërs houten loten gemaakt van vruchtdragende bomen, die waren gemarkeerd met tekens. Deze loten werden op een wit laken gegooid, waarna het hoofd van de familie of een priester drie loten trok. Hoewel de tekens die Tacitus noemt vaak geïnterpreteerd worden als runen, zijn de meeste geleerden het erover eens dat het eenvoudige symbolen waren, zonder de complexiteit van runen.
Daarnaast zijn er ook IJslandse bronnen uit de 13e eeuw die getuigen van het gebruik van uitgesneden tekens bij het loten. Er is echter discussie onder geleerden of deze latere bronnen een vorm van beïnvloeding vertegenwoordigen die werd geïntroduceerd met het christendom, of dat ze een voortzetting waren van de Germaanse praktijk.
Het werpen en trekken van loten had waarschijnlijk verschillende doeleinden voor de Germaanse volkeren. Het werd gebruikt om beslissingen te nemen, om de toekomst te voorspellen, en mogelijk ook als een manier om contact te maken met het bovennatuurlijke. Het belang ervan blijkt uit de frequentie waarmee loterijen worden genoemd in oude teksten en uit het feit dat ze in verschillende Germaanse culturen voorkwamen. Hoewel de specifieke praktijken en interpretaties van de loterijen kunnen verschillen tussen de verschillende Germaanse stammen en tijdperken, is het duidelijk dat het loten een belangrijk element was in de religieuze en sociale praktijken van de Germaanse volkeren.
Magie
Het concept van magie binnen de Germaanse samenleving was diep verweven met hun spirituele en mythologische overtuigingen. Hoewel er geen specifiek woord was dat vertaald kon worden als "magie" in de Germaanse talen, werd magie in verschillende vormen beoefend en erkend.
Magie werd geassocieerd met bepaalde figuren binnen de Germaanse mythologie, zoals Wodan. Wodan stond bekend als een god die nauw verbonden was met magie en wijsheid. Hij werd beschouwd als de meester van de magische kunsten en werd vaak afgebeeld als iemand die kennis vergaarde door middel van magische praktijken.
Magie werd ook geassocieerd met het gebruik van runen, een oud schriftsysteem dat niet alleen werd gebruikt voor communicatie, maar ook werd beschouwd als een bron van magische kracht. Hoewel de precieze betekenis en praktijk van runenmagie nog steeds onderwerp van debat zijn onder geleerden, gelooft men over het algemeen dat runen werden gebruikt als symbolen om invloed uit te oefenen op de natuurlijke en bovennatuurlijke wereld.
Magie binnen de Germaanse samenleving omvatte verschillende aspecten, waaronder zegeningen, bescherming, genezing en waarzeggerij. Charms en bezweringen werden gebruikt als middelen om zegeningen te verkrijgen, bescherming te zoeken tegen magie of ziekte, en genezing te bevorderen. Deze bezweringen werden vaak uitgesproken met behulp van specifieke rituelen en metrum om hun effectiviteit te vergroten.
Er zijn verschillende bronnen die verwijzen naar voorchristelijke magie bij de Germaanse volkeren, waaronder tekstuele beschrijvingen en archeologische vondsten van objecten. Interessant is dat de Germaanse talen geen gemeenschappelijk woord hebben dat direct kan worden vertaald als "magie", en er zijn geen aanwijzingen dat de Germaanse volkeren onderscheid maakten tussen "witte" en "zwarte magie".
In de Noorse teksten wordt met name de god Odin geassocieerd met magie, en dit verband wordt ook gevonden in de Oudhoogduitse Tweede Merseburg-bezwering. Hoewel runen vaak worden geassocieerd met magie, geloven de meeste geleerden tegenwoordig niet langer dat runen op zichzelf als magisch werden beschouwd.
Inscripties op objecten uit de migratieperiode, zoals runenstenen, bevatten echter een aantal vroege magische woorden en formules. Een van de meest bekende is het woord "alu", dat op meerdere objecten is gevonden en dateert van de periode tussen 200 en 700 na Christus.
Na de bekering tot het christendom in continentaal Europa vermelden christelijke bronnen verschillende vormen van magie onder de Germaanse volkeren, waaronder amuletten, toverformules, "hekserij", waarzeggerij en met name weermagie. Ook de oude Noorse mythologie en literatuur na de bekering getuigen van verschillende vormen van magie, waaronder waarzeggerij, magie die de natuur beïnvloedt (zoals het weer), spreuken om krijgers onkwetsbaar te maken voor wapens, spreuken om wapens te versterken, en spreuken om anderen schade toe te brengen of te verontrusten.
Magie speelde dus een belangrijke rol in de Germaanse samenlevingen, zowel vóór als na de kerstening. Het was een manier voor mensen om invloed uit te oefenen op hun omgeving en om contact te maken met het bovennatuurlijke. Hoewel de specifieke praktijken en overtuigingen met betrekking tot magie kunnen variëren tussen de verschillende Germaanse stammen en tijdperken, is het duidelijk dat magie een diepgeworteld en significant aspect was van de Germaanse religie en wereldbeeld.
De term "bezwering" wordt gebruikt om te verwijzen naar magische poëzie die zegeningen of vloeken kan bevatten. Onder de Germaanse volkeren zijn de meeste bekende bezweringen, zegeningen van mensen die bescherming zoeken, verdediging bieden tegen magie of ziekte, en genezing bevorderen. Er is weinig bewijs van vloeken buiten de literaire bronnen, en deze vloeken roepen vaak op tot de dood.
In het Oudnoors werd een specifiek metrum van allitererende verzen, genaamd "galdralag", gebruikt voor bezweringen. Enkele pre christelijke bezweringen zijn bewaard gebleven op metalen of botmateriaal, waarop ze gegraveerd werden. Buiten de literatuur zijn er echter weinig bekende bezweringen in het Oudnoors. Latere IJslandse bezweringen na de kerstening vermelden soms Odin of Thor, maar kunnen christelijke invloeden op magie weerspiegelen.
In het Oudhoogduits zijn er talloze getuigenissen van bezweringen, maar alleen de Merseburgse bezweringen zijn bewaard gebleven in een niet-gekerstende vorm. Een vergelijkbare situatie doet zich voor in het Oudengels, waar meer dan 100 bezweringen zijn vermeld, waaronder de "Negen Kruiden Bezwering" waarin Wodan (Odin) wordt genoemd. Deze bezweringen getuigen van de praktijk van magie en de rol van goden zoals Odin in de Germaanse magische tradities. Ze werden ontdekt in een manuscript uit de 9e/10e eeuw. Deze bezweringen zijn uniek omdat ze een van de weinige overgebleven voorbeelden zijn van Germaanse magische poëzie in een niet-christelijke vorm.
De Merseburgse bezweringen
De Merseburgse bezweringen bestaan uit twee afzonderlijke gedichten die gezamenlijk bekend staan als de "Merseburger Zaubersprüche" of "Merseburgse toverspreuken". Ze worden toegeschreven aan de zogenaamde Merseburgse zusters, vermoedelijk priesteressen of heksen die hun kennis van magie en helende praktijken in deze gedichten hebben vastgelegd.
De bezweringen beschrijven magische handelingen en spreuken die gericht zijn op het helen van wonden, het beschermen van krijgers in de strijd en het herstellen van verloren paarden. Het bijzondere van deze charmes is dat ze ritmische klanken en alliteratie gebruiken, wat suggereert dat ze werden gereciteerd of gezongen als onderdeel van een magisch ritueel.
De Merseburgse bezweringen bieden een zeldzame inkijk in de magische praktijken en overtuigingen van de vroege Germaanse samenleving. Ze tonen het geloof in de kracht van woorden en klanken om de natuurlijke wereld te beïnvloeden en bovennatuurlijke hulp in te roepen. Deze bezweringen zijn een waardevol cultureel erfgoed en een fascinerend voorbeeld van de magische tradities van de Germaanse volkeren.
De negen kruiden bezwering
In het Oudengels zijn er verschillende charmes bekend, waaronder een opmerkelijke bezwering genaamd de "Negen Kruiden Bezwering" (Nine Herbs Charm). Deze bezwering is opgetekend in een manuscript genaamd "Bald's Leechbook" dat dateert uit de 9e eeuw. Het is een van de oudste en meest uitgebreide charmes die bewaard zijn gebleven in het Oudengels.
De Negen Kruiden Bezwering is een genezingsspreuk die gebruikmaakt van de kracht van negen verschillende kruiden om ziekten en verwondingen te behandelen. De tekst beschrijft gedetailleerd hoe de kruiden moeten worden verzameld, bereid en gebruikt om genezing te bevorderen. Het benadrukt het belang van het juiste ritueel en het correct uitspreken van de woorden om effectief te zijn.
De bezwering maakt gebruik van poëtische en ritmische taal, waarbij herhalingen en alliteraties worden gebruikt om de magische kracht van de woorden te versterken. Het noemt ook Wodan (Odin), een belangrijke godheid in de Germaanse mythologie, als een bron van genezing en bescherming.
Net als de Merseburgse bezweringen biedt de Negen Kruiden Bezwering ons inzicht in de magische en genezende praktijken van de vroege Germaanse samenleving, omdat deze tekst waarschijnlijk gebaseerd is op oudere Germaanse en inheemse Europese genezingspraktijken. Het getuigt van het geloof in de helende eigenschappen van kruiden en het belang van rituelen en woorden om genezing te bevorderen.
De Negen Kruiden Bezwering is een waardevol cultureel erfgoed dat ons verbindt met de oude Germaanse tradities en hun begrip van geneeskunde en magie. Het toont de diepgewortelde verbondenheid van de Germaanse volkeren met de natuurlijke wereld en hun zoektocht naar heling en bescherming.
Processies
In verschillende religies in Europa en Azië vinden rituele processies plaats waarin het idool van een god wordt vervoerd, meestal op een wagen. Dit fenomeen is ook aanwezig in de Germaanse religie en wordt ondersteund door archeologische vondsten en oude bronnen. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke processies al in de bronstijd in Scandinavië plaatsvonden. Soms werden zelfs schepen gebruikt voor deze processies, zoals het migratietijdperksschip dat werd ontdekt in het Oberdorla-veen in Thüringen.
Deze processies worden vaak geïnterpreteerd als vruchtbaarheidsrituelen. Een beeld van zo'n processie uit de Vikingtijd wordt ons gegeven door de Oseberg-tapijtrestanten, die mannen, vrouwen en wagens tonen.
De oudste schriftelijke bron die verwijst naar een rituele processie in de Germaanse religie is te vinden in Tacitus' "Germania", hoofdstuk 40, waarin hij de verering van Nerthus beschrijft. Volgens Tacitus werd het beeld van Nerthus gedurende enkele dagen door het land getrokken op een kar, voortgetrokken door koeien, voordat het naar een meer werd gebracht en werd gereinigd door slaven, die vervolgens in het meer werden verdronken. Deze beschrijving doet denken aan archeologische vondsten van zeer versierde wagens in water en graven in Zuid-Scandinavië, die ongeveer gelijktijdig zijn met de tijd van Tacitus.
Een vergelijkbaar ritueel wordt genoemd voor de Goten, die christenen dwongen deel te nemen tijdens de gotische vervolging van christenen (369-372 n.Chr.), evenals onder de Franken volgens Gregorius van Tours. Gregorius plaatst zijn ritueel echter in pre-Germaans Gallië en het is gericht op een oosterse godin. Er wordt ook beweerd dat de Frankische Merovingische koningen in een ossenkar naar bijeenkomsten werden gedragen, wat doet denken aan de beschrijving van Tacitus.
Een uitgebreide beschrijving van een rituele processie voor de god Freyr is te vinden in de Flateyjarbók (1394). Het beschrijft hoe Freyr rondrijdt in een wagen om een goede oogst te verzekeren. Deze beschrijving en verschillende andere Scandinavische bronnen van na de bekering kunnen voortkomen uit de mondelinge overlevering van de aanbidding van Freyr.
Offergaven
Op verschillende heilige plaatsen die verband houden met de Przeworsk-cultuur en in Denemarken zijn archeologische vondsten gedaan die wijzen op het bestaan van dierenoffers. Runderen, paarden, varkens en schapen of geiten werden geofferd, en er is zelfs bewijs voor mensenoffers. In Scandinavië worden met name in moerassen en meren regelmatig dierenbotten aangetroffen. Op deze locaties worden meer paardenbotten en botten van jonge dieren gevonden dan in nederzettingen. Een gedetailleerde beschrijving van Noorse dierenoffers in Lade wordt gegeven door Snorri Sturluson in Hákonar saga góða, hoewel de nauwkeurigheid ervan in twijfel wordt getrokken.
Ook zijn er bewijzen van het offeren van objecten, mensen en dieren gevonden in nederzettingen in heel Germania. Deze offers dienden mogelijk als rituele handelingen om het begin van de bouw van een gebouw te markeren. Honden die begraven waren onder de drempels van huizen dienden waarschijnlijk als beschermers.
Romeinse auteurs verwijzen periodiek naar mensenoffers, meestal om elementen te benadrukken die zij schokkend of abnormaal vonden. Op verschillende locaties zijn menselijke lichamen in moerassen gevonden, die alle leeftijden en beide geslachten vertegenwoordigen. Deze lichamen vertonen tekenen van gewelddadige dood en kunnen mensenoffers of slachtoffers van de doodstraf zijn geweest. Alleen al in Denemarken zijn er meer dan 100 veenlijken gevonden, die dateren van 800 v.Chr. tot 200 n.Chr. In dezelfde periode en zelfs tot 1100 na Christus werden menselijke lichaamsdelen, zoals schedels, gedeponeerd.
Mensenoffers kwamen ook regelmatig voor onder de Noormannen, zoals vermeld door auteurs als Thietmar van Merseburg, Adam van Bremen en de Gutasaga. Een afbeelding op de afbeeldingsteen Stora Hammars I wordt meestal geïnterpreteerd als een weergave van een mensenoffer.
Daarnaast zijn er in moerassen in Jutland en rivieren in heel Germania offers gevonden van wapens van verslagen vijanden. Dit soort offers vond waarschijnlijk ook plaats op het droge in andere delen van Germania. Tacitus beschrijft een soortgelijk ritueel van opoffering en vernietiging van wapens in het bos na de overwinning van Arminius op de Romeinen in de Slag bij het Teutoburgerwoud. Er zijn grote afzettingen van wapens gevonden die dateren van 350 v.Chr. tot 400 n.Chr., met kleinere afzettingen tot 600 n.Chr. Deze afzettingen bevatten niet alleen wapens, maar vaak ook andere voorwerpen, zelfs verbrande en vernietigde oorlogsschepen. Ze lijken te zijn voortgekomen uit een ritueel waarbij de wapens aan de goden werden gegeven als een teken van overwinning op de vijand. Er is geen archeologisch bewijs voor wat er met de krijgers gebeurde die deze wapens droegen, maar Romeinse bronnen beschrijven dat ze ook werden geofferd. Een mogelijke uitzondering is de vindplaats van het Alken Enge-moeras in Jutland, waar de verpletterde en uiteengereten lichamen van ongeveer 200 mannen van 13 tot 45 jaar oud zijn gevonden, die lijken te zijn omgekomen op het slagveld. Er worden in latere Scandinavische bronnen geen meldingen gemaakt van rituelen die verband houden met de vernietiging van wapens, wat suggereert dat deze rituelen snel zijn verdwenen en in de vergetelheid zijn geraakt.