Foederati & auxilia troepen

Foederati & auxilia troepen

Het Romeinse leger bestond niet uitsluitend uit Romeinse burgers. Naast de legionairs waren er ook de auxiliae, troepen die bestonden uit niet-burgerlijke bondgenoten, en later de foederati, barbaarse volkeren die in dienst stonden van Rome. In deze blog bespreken we de diversiteit van het Romeinse leger en hoe deze bondgenootschappen cruciaal werden tijdens de roerige Migratieperiode.

Foederati en auxilia troepen waren  ‘hulptroepen’ van de Romeinse legers. Beide typen krijgers werden gerekruteerd uit niet-etnische Romeinen, waarbij auxilia inwoners waren binnen de Romeinse grenzen en foederati krijgers van geallieerde volkeren waren. In deze blog ontdek je wat de rol van beide type krijgers waren in de Romeinse wereld

Foederati: bondgenoten van Rome

Foederati waren krijgers gerekruteerd uit volkeren of steden die verbonden waren met Rome. Tijdens de Romeinse Republiek bestonden de foederati voornamelijk uit de socii, oftewel bondgenoten. Later, in het Romeinse Rijk, verwees de term naar buitenlandse cliëntkoninkrijken of geallieerde barbaarse stammen die militaire troepen leverden. Vaak kregen deze groepen als tegenprestatie toestemming om zich binnen de grenzen van het rijk te vestigen.

Van Republiek tot val van het Rijk

Foederati werden ingezet vanaf de tijd van de Republiek tot aan de val van het Romeinse Rijk. Na de derde eeuw n.Chr. werden ze steeds belangrijker en namen zij de rol van de auxilia-troepen grotendeels over. Hun bijdrage aan het Romeinse leger groeide naarmate het rijk afhankelijker werd van externe krachten om zijn grenzen te verdedigen.

Voordelen voor beide partijen

Een veelvoorkomend beeld is dat Romeinse machthebbers Germaanse dorpen overvielen om kinderen als belasting te eisen. Dit is echter een simplistisch cliché. Foederati kwamen vaak uit Indo-Europese volkeren met een cultuur die veel overeenkomsten had met die van Rome. Net als de Romeinen kenden zij een samenleving gebaseerd op eedgebonden wederkerigheid en een krijgscultuur waar individuele prestaties centraal stonden.

Voor de foederati was deelname aan het Romeinse leger een kans om roem, rijkdom en status te verwerven. Voor de aristocratie van de verbonden stammen bood dit bovendien de mogelijkheid om nauwer met Rome samen te werken en te profiteren van technologische en economische voordelen.

Invloed van de Romeinse cultuur

Voor Rome was het inzetten van foederati een praktische oplossing: ze leverden gespecialiseerde huursoldaten die het leger versterkten. Tegelijkertijd leerden veel ex-foederati van de Romeinse militaire tactieken en cultuur. Deze kennis verspreidden ze in hun eigen gebieden, wat leidde tot belangrijke innovaties zoals de introductie van het runenschrift in de 3e eeuw n.Chr. en mogelijk de associatie met Wodan als oppergod. Germaanse volkeren begonnen grote houten tempels te bouwen gebaseerd op de Romeinse tempels. Waarschijnlijk waren slagordes van de latere Germaanse volkeren geïnspireerd op de Romeinse manier van oorlogvoering. 

Foederati in de Romeinse republiek

In de vroege Romeinse Republiek waren de foederati bondgenoten van Rome die volgens een verdrag verplicht waren om Rome te verdedigen. Ze waren geen Romeinse kolonies en hadden geen Romeins burgerschap. Na 200 v.Chr. begon de Romeinse Republiek steeds vaker gebruik te maken van niet-Italiaanse troepen, vooral cavalerie. Tijdens de Julio-Claudiaanse periode (27 v.Chr.–68 n.Chr.) werden deze auxilia omgevormd van een losse groep vrijwilligers naar een georganiseerd staand leger. Ze kregen een gestandaardiseerde structuur, uniforme uitrusting en vaste dienstvoorwaarden. De Latijnse stammen werden gezien als bloedverwanten, maar andere bondgenoten waren enkel verbonden door verdragen. Deze ongelijke verhouding veroorzaakte spanningen, wat uiteindelijk leidde tot de Bondgenotenoorlog (91-88 v.Chr.).

Tijdens deze oorlog bood de Lex Julia in 90 v.Chr. het Romeinse burgerschap aan bondgenoten die akkoord gingen met de voorwaarden. Toch weigerden sommige steden, zoals Heraclea en Napels, volledig op te gaan in de Romeinse staat. Ook buiten Italië hadden steden zoals Gades (het huidige Cádiz) en Massilia (het huidige Marseille) een speciale status als foederati. Foederati zouden tot aan de val van het Romeinse rijk een centrale rol blijven spelen. 

Auxilia: het Romeinse leger zonder burgerrecht

In het Romeinse rijk werden de inwoners verdeeld in verschillende klassen, met slaven als de laagste groep. Romeinse burgers hadden speciale rechten, zoals het recht om te stemmen, politieke functies te bekleden, land te bezitten en bescherming van de Romeinse wet te genieten. Alleen Romeinse burgers konden dienen in de legioenen, het belangrijkste onderdeel van het leger. Buiten Italië in de 1e en 2e eeuw na Christus, was 90% van de bevolking echter niet-burgers, de zogenaamde peregrini, die beperkte rechten hadden maar geen Romeins burgerschap.

De Auxilia: niet-burgers in het Romeinse leger

Keizer Augustus voerde in 27 v.Chr. de auxilia in, hulptroepen die bestonden uit niet-burgers die dienden in het Romeinse leger. Tegen de 2e eeuw na Christus waren de auxilia van cruciaal belang voor het leger, zowel in aantal als in specialisatie. Ze waren net zo talrijk als de legioenen en leverden vrijwel alle gespecialiseerde eenheden, zoals lichte cavalerie en boogschutters. De auxilia werden gerekruteerd uit de peregrini, wat betekende dat Rome soldaten kon aantrekken uit diverse provincies, zelfs uit gebieden buiten de Romeinse invloedssfeer. Deze niet-burgers maakten drie vijfde van de landmacht uit.

Hoewel ze geen burgerrechten hadden, kregen veel auxilia-soldaten na hun diensttijd het Romeinse burgerschap, waardoor ze konden profiteren van de privileges die daarbij hoorden. Dit hielp zowel de militaire kracht van Rome als de romanisering van de provincies. Na de algemene toekenning van het burgerrecht in 212 na Christus werden de auxilia grotendeels opgenomen in de burgerregimenten.

De rekruten en hun voordelen

De auxilia trokken vrijwilligers aan, vooral arme boeren die de levensomstandigheden als aantrekkelijk beschouwden. Soldaten kregen gratis huisvesting, voeding, uitrusting en hoefden geen belasting te betalen. Dit stelde hen in staat om geld te sparen of hun familie te ondersteunen. De lage beloning werd gecompenseerd door de voordelen die het dienstverband met zich meebracht.

Hoewel auxilia-soldaten niet dezelfde voordelen genoten als legionairs, zoals de donativum (bonus bij de troonsbestijging van een nieuwe keizer), kregen ze na 25 jaar dienst wel het Romeins burgerschap. Dit bracht belangrijke voordelen met zich mee, zoals belastingvrijstellingen. Historici vermoeden dat de auxilia mogelijk vanaf keizer Hadrianus een bonus ontvingen, aangezien de militaire uitgaven in deze tijd stegen.

Hogere posities en barbaarse eenheden

Tegen de 3e eeuw na Christus kwamen er steeds meer barbaarse eenheden, zoals de Ala I Sarmatarum en Cuneus Frisiorum, in het leger. Inheemse leiders en stamhoofden kregen vaak ook commandoposten in de auxilia, waar ze mogelijk ridderlijke rang verkregen. De auxilia werden steeds belangrijker, niet alleen als soldaten, maar ook als onderdeel van de militaire aristocratie binnen het rijk.

Veranderingen vanaf de 2de eeuw

In het begin waren er duidelijke verschillen tussen legionairs en auxilia in training en hun gevechtscapaciteit. Tegen het einde van de 2e eeuw waren deze verschillen echter grotendeels verdwenen, en de auxilia waren net zo goed getraind als de legioenen. Hoewel de namen van veel auxilia-eenheden tot de 4e eeuw bleven bestaan, veranderden hun grootte, structuur en kwaliteit aanzienlijk. Tegen die tijd waren de auxilia sterk geromaniseerd. Al in 212 n.Chr. gaf Caracalla in zijn Edict Constitutio Antoniniana alle vrije mannen in het Romeinse Rijk volledig Romeins burgerschap. Hierdoor veranderde de positie van auxilia. Vanaf de hervorming van Diocletianus (284–305 n.Chr.) werden beide type legers steeds verder samengevoegd als comitatenses.

Auxilia, training en inzet

Auxilia-eenheden werden vaak gestationeerd in andere provincies dan waar de rekruten vandaan kwamen. Dit zorgde voor veiligheid tegen opstanden en hielp bij de romanisering van de provincies. Door deze verspreiding werd de Romeinse cultuur breder gedeeld en aangenomen.

Ontwikkeling van de auxilia

Tijdens het bewind van keizer Claudius (41–54 na Christus) onderging de organisatie van de auxilia belangrijke veranderingen. Soldaten moesten nu 25 jaar dienen om het Romeinse burgerschap te ontvangen, wat ook gold voor hun kinderen. Dit werd vastgelegd in de eerste Romeinse militaire diploma's uit die tijd: bronzen vouwtabletten die de diensttijd van de soldaat bevestigden.

Claudius besloot ook dat de prefecten van de auxilia van ridderlijke rang moesten zijn, wat centurions uitsloot van deze functie. Dit verhoogde het prestige van de auxilia, omdat hun bevelhebbers nu dezelfde rang hadden als de senior stafleden van een legioen. Het is waarschijnlijk dat het salaris van de auxilia gestandaardiseerd werd, hoewel dit niet zeker is.

Tegen het einde van de Julio-Claudiaanse periode waren wapens en uitrusting van de auxilia gestandaardiseerd, vergelijkbaar met die van de legioenen. Het belangrijkste verschil was dat de auxilia cavalerie en gespecialiseerde eenheden hadden, wat de legioenen niet hadden.

Keizer Claudius breidde het Romeinse rijk uit met drie regio's die belangrijke bronnen van auxilia-rekruten werden: Britannia (43 n.Chr.) en de voormalige vazalstaten Mauretania (44) en Thracië (46). Vooral Thracië leverde, net als Illyrië, een groot aantal ruiters en boogschutters. Tegen het midden van de 2e eeuw huisvestte Britannia de meeste auxilia-regimenten van alle provincies.

Onder het bewind van Nero (54–68 n.Chr.) zou het aantal auxilia-soldaten volgens schattingen zijn opgelopen tot 200.000, verdeeld over zo’n 400 regimenten.

In de 2e eeuw was de auxilia aanzienlijk groter dan de legioenen, die ongeveer 155.000 man omvatten (28 legioenen van elk 5.500 soldaten, inclusief slechts 3.360 ruiters). Tijdens de tweede helft van de eeuw breidde het Romeinse leger verder uit met vijf nieuwe legioenen (27.500 man), wat het totaal op 33 bracht. Waarschijnlijk werden ongeveer 50 nieuwe auxilia-regimenten toegevoegd, wat tegen het einde van de regeerperiode van keizer Septimius Severus (211 n.Chr.) een piek bereikte van circa 440 regimenten en 250.000 man.

In 175 n.Chr. plaatste keizer Marcus Aurelius 5.500 overgegeven Sarmatische ruiters bij de Muur van Hadrianus. Dit was mogelijk een vroeg voorbeeld van een proces waarbij foederati werden omgevormd tot reguliere auxilia. Dit proces nam in de 4e eeuw toe, zoals blijkt uit de Notitia Dignitatum, waarin veel eenheden met barbaarse namen worden vermeld.

Onder keizer Diocletianus (284–305) werden de traditionele legioenen, alae en cohortes opgesplitst in kleinere eenheden met nieuwe namen. Onder Constantijn I (312–337) werden militaire eenheden geclassificeerd in drie rangen:

Palatini - Elite-eenheden in de keizerlijke escortelegers.

Comitatenses - Hoogwaardige mobiele legers in grensprovincies.

Limitanei - Lagere kwaliteit grensbewakingseenheden.

De oude auxilia-regimenten vormden de basis voor eenheden in alle drie rangen. Zo behielden ongeveer 70 alae en cohortes uit de 2e eeuw hun namen en werden ze grensbewakingseenheden (limitanei). Andere regimenten werden opgenomen in de palatini en comitatenses.

Illyrische en Thracische auxilia

Tijdens de grote opstand in Illyrië (6–9 na Christus) werden de Romeinen geconfronteerd met een zware guerrillaoorlog in de bergen van Bosnië. Het conflict duurde drie jaar en bracht enorme verliezen met zich mee. De Romeinse historicus Suetonius beschreef deze opstand, rond 100 na Christus, als de zwaarste beproeving voor Rome sinds de Punische Oorlogen. In 9 na Christus wist Tiberius de opstand uiteindelijk te onderdrukken, maar dit viel samen met een andere ramp: de vernietiging van drie Romeinse legioenen door Arminius in Germanië. Het Romeinse leger vermoedde zelfs dat Arminius een alliantie had gesloten met de Illyriërs.

Ondanks deze opstand werden de Illyriërs later, samen met de Thraciërs, een onmisbare kracht binnen het Romeinse leger. Tegen de 2e eeuw was bijna de helft van het leger gestationeerd langs de Donaugrens, waar de legioenen en auxilia grotendeels bestonden uit Illyrische rekruten. In de 3e eeuw namen de Illyriërs zelfs de hogere officiersrangen over, een rol die voorheen voornamelijk door Italianen werd vervuld.

Van 268 tot 379 na Christus kwamen bijna alle Romeinse keizers voort uit de Illyrische provincies Dalmatia, Moesia Superior en Pannonia. Bekende keizers zoals Diocletianus en Constantijn de Grote behoorden tot deze militaire aristocratie. De Illyriërs stonden bekend als uitstekende soldaten en speelden een cruciale rol in het redden van het rijk tijdens de crisis van de late 3e eeuw.

Bataafse auxilia

De Bataven, een trouwe bondgenoot van Rome, speelden een cruciale rol in de Romeinse militaire operaties. Na de Bataafse Opstand werden hun regimenten heropgebouwd en met generaal Petilius Cerialis naar Britannia gestuurd. Hier dienden ze met bijzondere onderscheiding, zowel in Britannia als elders in het rijk, gedurende de 1e eeuw n.Chr. en daarna.

Zelfs in 395 n.Chr., lang nadat de eenheden niet meer uitsluitend uit Bataven bestonden, bleven ze elite-eenheden binnen het leger. Zo bestonden er nog steeds equites Batavi seniores (cavalerie) en auxilium Batavi seniores (infanterie), geclassificeerd als de beste troepen van het Romeinse rijk.

Dacische auxilia

In 106 n.Chr. versloeg keizer Trajanus het Dacische koninkrijk onder koning Decebalus en maakte het tot de Romeinse provincie Dacia Traiana. Rond het midden van de 2e eeuw n.Chr. waren er in Dacië 44 auxilia-regimenten gestationeerd, ongeveer 10% van het totaal. In Britannia bevonden zich 60 regimenten. Samen herbergden deze twee provincies een kwart van alle auxilia-eenheden.

Boogschutters in de auxilia

Boogschutterseenheden (sagittarii) waren een belangrijk onderdeel van de auxilia. In de 2e eeuw waren er 32 sagittarii-regimenten, waarvan 13 uit Syrië, 7 uit Thracië, 5 uit Anatolië, 1 uit Kreta en de rest uit andere regio’s. Deze eenheden specialiseerden zich in boogschieten, maar ook reguliere regimenten hadden waarschijnlijk enkele boogschutters voor zelfstandige operaties. Op de Zuil van Trajanus worden drie typen boogschutters afgebeeld:

  1. Syrische of Anatolische stijl: Met een pantser van schubben, een stalen kegelvormige helm en een mantel.
  2. Ongepantserde boogschutters: Gekleed in een lange tuniek en een stoffen puntmuts.
  3. Algemene hulpsoldatenuitrusting: Lijken op reguliere infanteristen, maar bewapend met bogen in plaats van speren.

Slingeraars (Funditores)

Vanaf 218 v.Chr. werden slingerspecialisten voornamelijk gerekruteerd van de Balearen, bekend om hun traditie in slingertechnieken. In de klassieke periode stond "Baleares" zelfs synoniem voor slingers. Hoewel onafhankelijke slingereenheden niet voorkomen in inscripties van het Principaat, worden ze wel afgebeeld op de Zuil van Trajanus. Slingeraars waren ongepantserd, droegen een korte tuniek en een stoffen tas voor hun munitie (loodkogels).

Verkenners en Numeri

Exploratores waren verkenningseenheden die vaak aan de grenzen actief waren. Voorbeelden uit 3e-eeuws Brittannië zijn eenheden in Habitanco en Bremenio (fortlocaties). Het woord numeri verwijst naar onregelmatige eenheden zonder standaardstructuur, vaak geleverd door Sarmaten en Germanen. Deze eenheden fungeerden vaak als grenswachten.

De Foederati tijdens het Romeinse Rijk

Naast de auxilia bleven de Foederati een belangrijke rol spelen tijdens het Romeinse en Laat-Romeinse Rijk.  Onder Trajanus bedroeg hun aantal naar schatting 11.000 man, verdeeld over ongeveer 40 eenheden van elk 300 man. Ze werden gewaardeerd om hun specialistische vechtvaardigheden, zoals Numidische lichte cavalerie.

Op de Zuil van Trajanus worden foederati afgebeeld als langharige, bebaarde mannen, blootsvoets en ontbloot bovenlijf, met lange broeken en knotsen. Deze stereotypering onderscheidde hen van de reguliere auxilia. In werkelijkheid varieerde hun uitrusting per stam. Hun frequente verschijning op de Zuil benadrukt hun bijdrage aan de Dacische oorlogen.

Een bekend voorbeeld zijn de 5.500 Sarmatische cavaleristen die door Marcus Aurelius rond 175 n.Chr. werden ingezet als garnizoen bij de Muur van Hadrianus, na hun nederlaag in de Marcomannische oorlogen.

De Foederati in het Laat-Romeinse Rijk

In de 4e eeuw na Christus speelden de foederati een belangrijke rol in het Romeinse leger, vooral nadat de auxilia waren opgenomen in de legerhervormingen van keizer Constantijn I. Foederati waren bondgenoten die voor Rome vochten in ruil voor land en andere voordelen.

De Goten werden na een verdrag in 332 erkend als foederati. In 358 werden de Franken foederati, toen keizer Julianus hen toestond om de leeggeroofde gebieden in Noord-Gallië te bewonen. Ze hielpen de Romeinen met de verdediging van de Rijn, maar in 406 en 407 werd de regio veroverd door de Vandalen en Alanen, wat het einde betekende van de Romeinse aanwezigheid langs de Rijn.

In 376 vroegen de Gothen aan keizer Valens om zich aan de zuidkant van de Donau te vestigen, wat hen als foederati in het rijk bracht. Ze kwamen echter in opstand in 378 en versloegen de Romeinen in de Slag bij Adrianopel. De grote verliezen dwongen het Romeinse leger om nog meer afhankelijk te worden van foederati-eenheden.

De loyaliteit van deze bondgenoten was niet altijd gegarandeerd. In 395 kwamen de Visigoten, onder leiding van Alaric, opnieuw in opstand. Generaal Stilicho, wiens vader ook uit de foederati kwam, versloeg de Gothen en Vandalen in 406 met hulp van andere foederati.

Tegen de 5e eeuw was het West-Romeinse Rijk zo verzwakt dat het vrijwel volledig afhankelijk werd van de foederati. In 451 versloegen de foederati Atilla de Hun. Onder hen waren o.a. Visigoten, Franken, Alanen en Saksen. In 476 werd het West-Romeinse Rijk definitief ten val gebracht toen de foederati-leider Odoacer de keizer afzette.

Ondanks de val van het West-Romeinse Rijk, bleven foederati een rol spelen in het Oost-Romeinse leger. De Ostrogoten, die zich als foederati in Pannonië vestigden, gingen in de loop van de 5e eeuw van bondgenoten naar vijanden van de Byzantijnen. Uiteindelijk veroverde Theoderic Italië.

In de 6e eeuw bleven foederati deel uitmaken van het Oost-Romeinse leger. Ze waren vaak professionele eenheden die bestonden uit zowel Romeinen als niet-Romeinen, zoals Hunnische boogschutters en Herule huurlingen. Foederati werden ook gevormd uit Arabische stammen om zich te verdedigen tegen Perzische bondgenoten, en deze eenheden bleven tot de 9e eeuw bestaan.

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden